Dansen in de Beurs
HOE LEEFDE MEN VROEGER
IN LEEUWARDEN?
7
U kent natuurlijk de auto van de
I.W.G.L. (N.V. Intercommunale Water
leiding Gebied Leeuwarden), die door de
stad rijdt met goede raadgevingen in
zake het niet laten druppen van uw
kranen en het w 1 goed inpakken van
dezelve wanneer het vriest. Wij zijn aan
die auto en die raadgevingen gewend
geraakt, net als wij het gewóón vinden
om thuis een kraantje (meer kraantjes)
te hebben waaraan men draait opdat er
water uit vloeie. En als u dan denkt dat
pas zeventig jaar geleden de eerste
waterleiding in onze stad is aangelegd,
waardoor men het water uit het Pikmeer
in de stad kon halen en dat eerst in
1922 de I.W.G.L. zijn zegenrijk werk
begon, waardoor nu steeds meer kilo
meters buis de provincie in dringen
zelfs tot in de onrendabele gebieden
steeds meer watertorens verrijzen en
steeds meer aanjaagstations nodig zijn.
Het water komt nu uit de grond, we
hebben het Pikmeer niet meer nodig.
Behalve om er héérlijk op te zeilen.
Maar al was er dan geen waterleiding
in de oude stad, water is er steeds nodig
geweest in welke eeuw dan ook. Water
om te wassen, te schrobben en te koken.
En om te drinken, zowel voor mens als
voor dier. En laten we vooral niet ver
geten dat een stad in vroeger eeuwen
voornamelijk uit houten huizen bestond,
met alle brandgevaar van dien. De stad
was doorsneden van grachten en gracht
jes dus water genoeg om te blussen
zult u aanvoeren. Zolang het niet vroor
was dat ook zo, maar in een ouderwetse
winter was het voorgeschreven dat „voor
een yders huys ofte doere een open
bitt van vier voten int viercant gehilden
worde bij pene (boete) van twe st. (twee
stuivers)". Tegenwoordig zijn daar de
brandkranen voor, bij zomer- en winter
weer.
Aan de dieren werd ook gedacht; in
1513 moet de plaats, waar de paarden
drinken, van stenen worden voorzien;
en in 1633 besluiten de vroede vaderen
van Leeuwarden ,,'n Hynxste wad buiten
de Vrouwenpoort te maken". Voor de
paarden van Leeuwarden is tegenwoor
dig geen drinkwater meer nodig, ze zijn
goeddeels uit het stadsbeeld verdwenen
nu ook Van Gend Loos gemotoriseerd
is. Maar men vergat natuurlijk de men
sen ook niet; in 1603 werd besloten „dat
men bij de Huijsumer pijp twee dammen
staen laten sal om alsoe aldaer een viver
tot versch water te holden." Deze „viver"
was dan de voorloper van die bij de
Oostersingel (1826) en die in het Vossen-
parkje (1874) die als drinkwaterreservoirs
zijn aangelegd. Bij langdurige droogte,
wanneer particuliere regenbakken en
stadspompen geen water gaven, moest
men dus met emmers en vaten het water
uit die vijvers halen, 't Was natuurlijk
veel gemakkelijker om het water te
kopen van de schippers, die het in hun
schuiten uit de meren en dobben, rond
om de stad gelegen, aanvoerden. Er zijn
nog onder de zeer bejaarden hier in de
stad die zich hun roep: „hali-waat, hali-
waat, hali-waatèr" kunnen herinneren.
Dit water werd eerst gekeurd, zoals het
heette, maar men moest toegeven dat het
toezicht gebrekkig was en dat het dus
best kon gebeuren dat half-lege tonnen
bijgevuld werden uit de stedelijke grach
ten!
Er werden van stadswege pompen ge
slagen, regenbakken aangelegd maar
het blijft sukkelen met de watervoorzie
ning van de steeds groter wordende stad.
En ook de ideeën over hygiëne gaan een
woordje meespreken. Er komt pas een
einde aan alle misère wanneer de water
leiding aangelegd wordt, zodat in elk
huis groot of klein, hoog of laag, des-
gewenst in elk vertrek een watertoe-
voersbuis mèt kraan kan worden ge
plaatst. Maar nü moeten in hete zomers
nóg weer verzoeken aan de verbruikers
gericht worden, opdat geen water wordt
verspild bij het schrobben van de straat
en het besproeien van de tuin.
En indien elke inwoner van onze stad
het ter harte wilde nemen om nóóit
een kraantje te laten lekken, dan zou
de I.W.G.L. heel wat minder problemen
te verwerken hebben!
M. J. VAN HEEMSTRA
(Vervolg van pagina 3)
,,Aan d'oever van een snelle vliet
En hoe heeft de Leeuwarder jeugd in de
afgelopen maanden nu op dit initiatief
gereageerd? Alweer komt men voor het
feit te staan, dat niet de organisatoren,
maar het publiek zelf de gang van zaken
bepaalt. Stelt men, in overeenstemming
met het hierboven omschreven beginsel,
dat deze avonden speciaal voor „de
jeugd van de straat" zijn bestemd, dan
beantwoorden deze avonden niet geheel
aan hun doel. De normale bezoekers
gemiddeld zo'n 550 komen niet voort
uit de „straatlegioenen" en de jongelui
voor wie het niets van de straat blijk
baar alles is, komen in minder groten
getale dan we gehoopt hadden. Niette
min, het is duidelijk, dat de dansavonden
in een behoefte voorzien en daarmee is
hun bestaansrecht aangetoond.
De zakelijke zijde van de organisatie
blijft daarbij buiten beschouwing; zouden
wij deze laten overheersen, dan was er
al lang geen sprake meer van dansen in
de Beurs. En daarmee is ook meteen het
antwoord gegeven op allerlei in de Leeu
warder Courant geuite verlangens. Men
kan voor 75 cent per persoon (voorlopig)
niet meer verwachten dan nu wordt ge
boden, tenzij het bezoekersaantal aan
zienlijk stijgt. W. H. KUIPERS