Met Kapitein Kijk-uit naar het land van de Palijntjes
Kapitein Kijk-uit had het druk op de
brug. Hij moest de koers aangeven naar
de bergen, waarachter het land van de
Palijntjes lag. Ten minste dat zéi ieder
een, dat het daar lag. Er was nog nooit
iemand geweest.
De dieren en de kinderen deden spel
letjes aan boord. Jullie begrijpen dat er
heel wat te klimmen was in de mast;
en te schommelen aan de touwen.
En op het dek kon je krijgertje-met-buut
spelen. En verstoppertje was over het
hele schip te doen. De vogels hadden
het dan gemakkelijk, die vlogen even
boven in de mast, dan kon niemand ze
vinden. De keeshond verstopte zich een
keer in het ruim en toen viel er een pot
met teer om en toen was hij opeens
helemaal zwart geworden. De olifant kon
zich nooit verstoppen, want die was te
groot. En voor de giraf was het óók geen
aardig spelletje, want die kon zich ook
nergens verschuilen. Maar de kleine die
ren vonden overal hoekjes en gaatjes en
het duurde soms uren voor iedereen el
kaar had gevonden.
Nu had kapitein Kijk-uit tegen alle die
ren en tegen de kinderen gezegd: „Jullie
mogen overal spelen, maar je mag nooit
over de verschansing klimmen of te
dicht bij de patrijspoorten komen. Want
als je in 't water rolt, zijn we ook nog
niet gelukkig!"
Nu, dat begrepen ze wel en ze zorgden
er dan ook voor op een eerbiedige af
stand van het water te blijven. Maar op
een goede dag of eigenlijk een kwade
dag gebeurde er toch een ongeluk.
Knor-knor, het varkentje dat eerst zo
vreselijk zeeziek was geweest, was weer
helemaal beter en wist van speelsigheid
niet wat hij doen zou'. Hij was ook wel
eens een beetje eigenwijs. Er werd weer
verstoppertje gespeeld. Peki had zich
achter een poot van de olifant verstopt,
een paar van de vogels waren weer naar
boven naar de zeilen en de mast gevlo
gen, Mon-no was onder de tafel in de
kapiteinshut gekropen. Knor-knor wou
iets heel moois bedenken en dacht: „Ik
kruip in de klerenkast van vrouw Mora",
maar toen hij de deur open maakte zat
er al een aapje en twee witte muizen in.
Dus moest hij wat anders bedenken.
Hij liep weer naar het dek en hoorde
al roepen: „Hondérd! Ik kóm." En nóg
was hij niet verstopt! Daar bedacht hij
opeens iets. Als hij nu over de verschan
sing klom en aan de buitenkant ging
staan op de uitstekende rand en zich
goed vasthield! Er was helemaal geen
wind en de zee' leek wel het Pikmeer
bij Grouw.
Zo gedacht, zo gedaan. Vlug klom Knor-
knor over de verschansing en ging bui
ten op een uitstekend randje staan. Hij
hield zich goed vast en telkens als de
witte keeshond die zoeken moest
langs draafde, dook hij even achter de
scheepswand.
Ik weet niet of jullie wel eens varkens
pootjes van dichtbij hebt bekeken, maar
die zijn nogal glad. Een varkentje heeft
geen klauwtjes, zoals een poes. Daarom
kan een varkentje zich ook niet zo goed
vasthouden.
Misschien zou alles goed zijn gegaan,
als niet opeens een van de vogels boven
in de mast geroepen had: „Ha, ik zie
Knor-knor zitten!" Nou, dat vond het
varkentje vreselijk flauw! Je ging toch
niet vertellen waar de anderen zaten.
Knor-knor dook dus nog dieper achter
de scheepswand, toen de witte kees op
het dek langs kwam. Net was er een
beetje wind, een golf deed het schip op
en neer deinen, Knor-knor's pootjes gle
den uit over het gladde hout en
plons! daar lag het varkentje in de zee!
Jullie hebben misschien wel eens horen
zeggen: hij schreeuwt als een mager
varken. Nu, Knor-knor was helemaal niet
mager, maar schreeuwen kon hij best.
Meteen was alles aan boord als in een
mierennest. Iedereen hoorde schreeuwen,
maar de een dacht: het komt van daar!
en een ander dacht: het komt van daar!
Kapitein Kijk-uit liet het zeil strijken en
zette het roer vast, de vogels fladderden
onrustig heen en weer om uit te kijken,
vrouw Mora greep naar de verrekijker,
de olifant begon te trompetteren waar
door de poes en de witte muizen zó erg
schrokken dat zij allemaal samen in het
bed van Peki kropen.
Ondertussen dobberde Knor-knor op de
weste baren en kreeg akelig zout zee
water in zijn varkenssnuitjè. Er rolde
weer een grote golf aan en die duwde
hem helemaal onder water.
Maar daar kwam redding! Een van de
grote vogels had hem in 't oog gekregen
en kwam met zijn grote zwarte vleugels
boven hem vliegen. Hij wou Knor-knor
eerst met zijn snavel oppikken, maar
toen dacht hij: dan doe ik hem misschien
pijn. Dus riep hij: „Steek je pootjes in
de lucht!" Knor-knor draaide zich op zijn
rug, de vogel greep naar de vier rose
pootjes en hoepla! daar vloog Knor-knor
het water uit en zweefde door de lucht.
Zachtjes legde de vogel hem op het dek.
Iedereen kwam er om heen staan en
vrouw Mora zei: „Gauw naar bed met
een warme kruik."
Jullie begrijpen dat niemand ooit meer
dicht bij de verschansing durfde te ko
men! En zo was dit avontuur weer goed
afgelopen en gleed het schip verder naar
het land van de Palijntjes.
MAJA VAN HEEMSTRA