Met Kapitein Kïjk-uit naar het land van de Palijntjes Wat zouden jullie doen als je met een boot aan land meerde? Natuurlijk van boord stappen en aan de wal gaan! Maar van een boot afstappen is niet zo eenvoudig als uit de bus stappen, want op een schip moet eerst nog heel wat gedaan worden, voordat men daar klaar is. De zeilen moeten gestreken worden, alles moet in de stuurhut net jes zijn, en natuurlijk moet het schip met kabels of dikke touwen vastge maakt worden aan een paal aan de wal. Kapitein Kijk-uit was een goed schip per en dus had hij al die dingen ge daan voor dat hij van boord ging. Hij deed het niet alleen. Moeder Mora, de kinderen en de dieren hielpen allen mee. Niet alle dieren waren even han dig. Een van de vogels zat op het groot zeil toen dat gestreken werd en raakte verward met zijn vleugels tussen de plooien van het zeil, maar gelukkig was de vleugel niet gebroken. En de olifant stak zijn slurf door de kabels, die uitgegooid werden om het schip vast te leggen en kreeg pijn aan zijn lange neus. Maar dat hinderde allemaal niet, want iedereen was blij om eindelijk in het land van de Palijntjes te zijn! Moeder Mora had ervoor gezorgd dat de kinderen en de dieren eerst nog ge geten hadden, want je kon nooit weten of de Palijntjes ook aten zo als men dat aan boord gewend was. En alle maal hadden nog wat te drinken ge kregen, want niemand wist wat de Pa lijntjes gewend waren te drinken. Peki had een schone jurk aangekre gen; rood met witte stippels, je weet wel die waar Mimba ingekropen was, toen de jurk aan de lijn wapperde om te drogen. En Mo-no had een schone blouse aangedaan. En Moeder Mora had haar zondagse japon aangetrok ken. En Kapitein Kijk-uit had voor de spiegel zijn witte baard uitgekamd en "zijn nieuwe zeil-pet opgezet. Alle die ren waren geborsteld en ze glommen zó mooi! Toen was iedereen klaar om aan land te gaan. De loopplank werd uitgelegd; het moest een hele lange zijn want het schip de „Zeeleeuw" was erg hoog en de kust, waar zij opgeschoven waren, was heel laag. Toen de loopplank een maal stevig in het zand lag zette de stoet zich in beweging, allemaal netjes achter elkaar. Want op zo'n smalle plank kun je niet naast elkaar lopen, dan zou een van de twee er af vallen en dat is nu niet zo plezierig! Voorop ging natuurlijk Kapiten Kijk uit. En daar achter liep een dier dat jullie nog niet gezien hebben: een tij ger. Die had net als een grote poes op gerold in een grote mand de hele reis liggen slapen in de kajuit, want die hield niet van de zee en vond het bin nen lekker warm. Daarachter liep de struisvogel en in de lucht vloog een pelikaan. Dan kwam Mimba, de aap die het eerst het land van de Palijn tjes had gezien, met op zijn rug een jonger zusje, Piemie. Daar achter liep een grote bruine beer, die hebben jullie ook nog niet gezien, en boven hem vloog een papegaai met mooie kleuren: rood en blauw en groen. Dan kwam de giraffe, die altijd zo goed met de was hielp; hij vindt de schuin liggen de plank niet zo gemakkelijk om op te lopen, dat kun je wel zien. En dan zie je nog net de slurf van de olifant en onder hem langs glijdt een slang, die de hele reis netjes opgerold op het dek had gelegen en iedereen dacht steeds weer dat het een opgerold stuk kabel was, dat daar zo stil lag! De andere dieren, Moeder Mora, Peki en Mo-no kwamen het laatst van boord. En toen stonden zij daar op het strand, onder de palmen van het on bekende land van de Palijntjes. Maar, zeggen jullie allemaal, waar zijn de Palijntjes gebleven? We heb ben de vorige keer toch gezien dat zij aan het dansen waren onder de pal men, op het strand! En dit zijn dezelfde palmbomen, die we toen uit de verte zagen! Jullie hebben gelijk hoor! Waar zijn de Palijntjes geble ven? Toen het schip dichterbij kwam en iedereen aan boord op het dek bleef staan kijken om te zien hóé de onbe kende Palijntjes er nu wel uitzagen, waren zij opeens verdwenen. Zij dans ten niet meer onder de palmbomen, zij sprongen niet meer rond op het strand. Poef! wèg waren ze. De kinderen begrepen er niets van. „Waar zijn de Palijntjes nu, moeder?" zei Peki. „Ik weet het niet, kind", antwoordde moeder Mora. „Net zag ik ze nog en nu zijn ze opeens weg. Net alsof zij weggetoverd zijn!" „Zouden zij kunnen toveren?", vroeg Mo-no aan zijn vader, maar kapitein Kijk-uit had het zo druk met het be sturen van zijn schip, dat hij niet hoorde wat de jongen vroeg. Zouden zij kunnen toveren? Wat den ken jullie daarvan? En zie je ze soms ook? Ik dacht dat ik wat zag bewegen achter de grote steen vlak bij het schip. En ook onder de palmbomen. Zie ik dat goed? MAJA VAN HEEMSTRA.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1958 | | pagina 19