Met Kapitein Kijk-uit naar het land van de Palijntjes
JLÊfdk- -
Was het nu écht waar dat ze weg
moesten uit het land van de Palijn-
tjes? De kinderen keken eens naar hun
vader. Maar die zei beslist: „Ja, kin
deren, we moeten ons weer inschepen.
Jullie vacantie is bijna om en we moe
ten rekening houden met de wind. Je
weet nooit van te voren hoe lang het
zal duren.
De Palijntjes, die de taal van de men
sen niet verstonden, hadden ook wel
begrepen dat er iets aan de hand was.
Eerst hadden ze de geschenken aan
geboden en nu zagen ze de mensen al
les inpakken. De kinderen waren er
een beetje stil van en ook de Palijn
tjes sprongen niet meer rond, maar
stonden treurig bij elkaar te kijken naar
wat er ging gebeuren. Het grootste
Palijntje hielp mee om alles aan boord
te brengen en de dieren gingen netjes
over de loopplank weer in het schip.
Ook de dieren waren stil, zij waren
moe van de lange tocht over het ei
land en zij verlangden naar hun kooi
en, hun mandjes en hun nestjes. De
olifant trompette niet, de aap maakte
geen gekke sprongen, de vogels gaven
geen geluid. Zij zochten gauw hun ei
gen hoekje op, terwijl Kapitein Kijk
uit de zeilen ging hijsen.
Opeens waren alle Palijntjes verdwe
nen. „Zo zie je ze en zo zijn ze weg!"
riep Mo-no, „Zouden ze in hun holle
tjes zijn gekropen?"
„Misschien zijn ze terug naar de ber
gen gegaan", zei Peki en ze keek dro
merig naar de donkere bergtoppen in
de verte en naar het dichte bos, waar
ze door gewandeld waren.
„Kijk! kijk! daar heb je ze!" riep moe
der Mora uit. „Ze zijn in hun bootjes
gegaan en ze komen hierheen geroeid.
„O, wat aardig", zei Peki, „nu kun
nen we tóch nog afscheid van ze ne
men. Wat 'n boel bootjes! en wat doen
ze grappig!"
Ja, de Palijntjes waren opeens hun
bedroefdheid vergeten en roeiden uit
alle macht om vlug bij het schip te ko
men. Het leek wel alsof zij een wed
strijd hielden. Het schuim spatte van
hun pagaaien af, zo snel vlogen zij
door het water. Opeens botsten er
twee bootjes tegen elkaar en een er
van sloeg om.
„Help! help! man-over-boord!" nep
Mo-no heel hard. Maar hulp was niet
nodig, want de Palijntjes trokken de
boot weer om, kropen er druipnat in en
roeiden snel verder. Het kon ze niets
schelen om in de zee te vallen!
Kapitein Kijk-uit was klaar met de zei
len. Hij nam zijn scheepsroeper en
riep: „Palijntjes! we moeten weer naar
het land van de mensen terug. Maar
we vinden het èrg jammer om afscheid
van jullie te nemen. We danken jullie
héél hartelijk voor jullie vriendelijke
ontvangst en voor alle mooie geschen
ken. We hopen later nog eens terug
te komen, als de kinderen weer vakan
tie hebben. Tot ziens! vaarwel!"
„Tot ziens! Vaarwel!" riepen moeder
Mora en de kinderen in koor. En de
dieren, die gauw aan het dek waren ge
komen, riepen elk op zijn manier een
vaarwel toe aan de Palijntjes die op
de golven heen en weer dobberden.
„Owa-wa-hoho-wawaü", riepen de
Palijntjes terug en Peki zei: „dat be
tekent zeker: „dag! tot ziens! tot
ziens!"
De wind blies in de zeilen, de loop
plank was ingehaald, de ankers waren
gelicht, er ging een trilling door het
schip, en daar gingen ze. Iedereen
aan boord had het nu druk om de „Zee
leeuw" de goede koers te geven en om
allerlei werkzaamheden te doen. Maar
telkens keek een mens, een kind of een
dier over de reeling en wuifde tegen de
Palijntjes die een heel eind met hun
kleine bootjes meevoeren. Maar op den
duur ging het grote schip sneller dan de
kleine scheepjes en de Palijntjes ble
ven steeds verder achter op de grote
zee. Toen zagen de kinderen dat zij
rechtop in hun bootjes gingen staan en
allemaal tegelijk een afscheid wuifden.
Daarna keerden zij om en roeiden vlug
naar het strand en de palmen en de
bergen terug.
Mo-no zuchtte even. „Nu gaan zij weer
naar hun holletjes en nu gaan zij het
stro voor hun rokjes verven en nu gaan
zij naar de bergen en plukken de mooie
bloemen en de lekkere vruchten. En wij
moeten weer naar school!"
„Ja, jongen" zei zijn moeder, „dat
kan niet anders. Jullie kunt niet steeds
vakantie hebben, jullie moeten leren
om later te kunnen werken. En denk
eens aan, wat jullie op school te ver
tellen hebt! Niemand zal zo'n mooi
verhaal van de vakantie kunnen doen
als jullie over het land van de Palijn
tjes."
Mo-no en Peki knikten tevreden,
't Was een héérlijke vakantie geweest
en zij hadden veel te vertellen en zij
gingen zéker later weer eens terug
naar de Palijntjes.
„Mogen de Palijntjes ook eens bij ons
komen logeren?" zei Peki.
„Ik weet niet of zij het prettig zouden
vinden in ónze wereld", antwoordde
Kapitein Kijkuit. „Wij maken zoveel
lawaai met de brommers en de au
to's, de vrachtwagens, de machines,
de treinen en de straaljagers. De Pa
lijntjes zijn gewend aan mooie bergen
en mooie bloemen, aan het geluid van
de wind en van de regen. Verder is het
stil om hen heen en mooi. De mensen
hebben daar nog niets verknoeid. We
zullen ook maar niet aan andere men
sen en kinderen zeggen hoe je er ko
men moet. Maar later gaan we er zé
ker weer heen!"
„Kijk! daar is de kust weer" zei moe
der Mora; „doordat we een harde wind
achter hebben zijn we veel vlugger ge
varen, dan toen we het land van de Pa
lijntjes moesten zoeken."
De kinderen zagen de kust snel dich
ter bij komen. Zij herkenden de stad
waar zij woonden, de kerktoren, de
school, de straten en de pleinen en na
tuurlijk ook hun eigen huis. Toch wel
prettig om weer thuis te komen bij het
speelgoed en de boeken en de lekkere
koekjes, die moeder kon bakken.
Aan de wal stonden een heleboel men
sen te wuiven toen zij de „Zeeleeuw"
in snelle vaart zagen naderen. Al
gauw stonden de kinderen tussen alle
bekenden en iedereen moest weten hóé
zij het gehad hadden.
„Het was héérlijk!" zei Peki. „Maar
hoe de Palijntjes er uit zien en waar
zij wonen dat is een geheim!"
Een geheim dat alleen de mensen, de
kinderen en de dieren kennen, die op
de „Zeeleeuw" hebben gevaren. Maar
een geheim dat jullie óók kent! De vol
gende maand zul je kunnen laten zien
wat je voor moois kunt maken van de
Palijntjes!!
MAJA VAN HEEMSTRA.