Een jaar snelheidsbeperking binnen de bebouwde kom 3 staansrecht van de snelheidsbeper king voldoende gemotiveerd. Een ge ringere snelheid vermindert de kans op ongelukken en beperkt de gevolgen van de ongelukken. Aan deze wetma tigheid valt, ook met gebruikmaking van ongevallencijfers, niet te tornen. Het lijkt overbodig dit te constateren, maar veel bestuurders van motorvoer tuigen trachten voortdurend theore tisch en praktisch aan deze onbetwist bare waarheid te ontkomen. En daarmee zijn we gekomen bij de kwestie van de naleving van de snel heidsbeperking binnen de bebouwde kom. De commissaris van politie, van wie wij de bovenstaande gegevens over de aantallen ongevallen ontvin gen, kon hierover slechts sombere me dedelingen doen. De weggebruikers overtreden de snelheidsgrens in toene mende mate en, in overeenstemming daarmee, groeit ook het aantal pro- cessenverbaal voor deze overtreding. Het is overigens wel duidelijk, dat maar een klein deel der overtreders niet alle haar ter beschikking staande mogelijkheden om deze overtreding te constateren aan de grote klok hangt. De kern van de zaak is ook hier al weer, dat een groot deel der wegge bruikers weigert het sociale besef op te brengen, dat nodig is om in te zien, dat het algemene belang moet gelden vóór het eigenbelang. Het is heel wel denkbaar, dat een automobilist te laat bij een ontmoeting of een bijeenkomst verschijnt, wanneer hij de snelheids- grens van vijftig kilometer in acht neemt. Maar daarmee is het overschrij den daarvan niet gemotiveerd. Eigen en anderer veiligheid gaan voor en de autorijder, die beseft een bestuur baar projectiel met dodelijke werking in handen te hebben, zal zich op dit punt niet misdragen. Maar velen, te velen, zien de snelheidsbeperking, vol gens de woorden van commissaris Houwing aldus: „Nuttig en nodig voor de anderen, maar voor henzelf alleen maar overbodig en vervelend". Op 1 november van het vorige jaar werd voor de bebouwde kommen de maximumsnelheid van vijftig kilome ter per uur ingevoerd. Deze regeling heeft nu dus een jaar gefunctioneerd en men weet, dat de landelijke onge vallencijfers de aanwijzing hebben op geleverd, dat het verkeer door deze snelheidsbeperking veiliger is gewor den. Een aanwijzing geen bewijs, want ook andere omstandigheden kun nen een vermindering van het aantal (ernstige) ongevallen binnen de be bouwde kommen hebben veroorzaakt. Maar waarschijnlijk is dit niet, temeer omdat de toeneming van het verkeer de kans op ongelukken groter maakt. Hoe heeft de situatie zich in dit eerste jaar van de snelheidsbeperking in Leeuwarden ontwikkeld? De totalen, vergeleken met overeenkomstige pe rioden in vorige jaren, schijnen in te genspraak te zijn met de stelling, dat het verkeer veiliger is geworden. Van 1 november 1954 tot 1 november 1955 kwamen in Leeuwarden 616 ongeval len voor, van 1 november 1955 tot 1 no vember 1956 676, van 1 november 1956 tot 1 november 1957 713 en van 1 no vember 1957 tot 1 november 1958 749. De lijn bleef dus stijgen. Maar wel ont stond een daling in het aantal ongeval len met dodelijke afloop of met licha melijk letsel als gevolg: 1954-1955 136, 1955-1956 148, 1956-1957 160, 1957-958 147. Uiteraard is hier geen overtuigend be wijs uit te distilleren voor het nuttige effect van de maximum-snelheid, want nog altijd spreken de cijfers een duide lijker taal wanneer het om de onvei ligheid van het verkeer gaat dan in een betoog ten gunste van een toenemende verkeersveiligheid. Dit is ook het ge val, wanneer men let op de aantallen dodelijk verongelukten: 1954-1955 13, 1955-1956 7, 1956-1957 14, 1957-1958 10. Eigenlijk leren de cijfers helemaal niets in de één of andere richting. We wordt gepakt. Voor het instellen van een strafvervolging is nu eenmaal no dig, dat nauwkeurig wordt vastgesteld hoe groot de snelheid was en dit is geen zaak van „op het oog schatten". Slechts het gemotiriseerde deel van het politiecorps beschikt over de mid delen om de snelheid van een ander nauwkeurig vast te stellen. De straat agent kan er heilig van overtuigd zijn, dat een auto sneller dan vijftig kilome ter per uur rijdt, maar zijn waarne ming heeft geen bewijskracht. Er worden overtredingen begaan (en vaak afdoende geconstateerd) door autorijders die weliswaar achteloos hebben gereden, maar in het algemeen van goede wil zijn. Dat gebeurt vooral bij het verkeer dat de stad binnenrijdt en op de weg buiten de bebouwde kom veel sneller dan vijftig kilometer heeft gereden. De plotselinge snelheids vermindering tot „de slakkegang" eist dan een grote zelfdiscipline, die velen blijkbaar niet meteen kunnen opbrengen. Van de stad naar buiten is dit veel gemakkelijker; men begint langzaam te rijden en de overgang van langzaam op snel ligt psychologisch veel gemakkelijker. Het ligt voor de hand, dat de argelo- zen eerder gepakt worden, dan de on verschilligen; de roekelozen, die bij hun wegpiraterij een soort zesde zin tuig voor het waarnemen van politie hebben ontwikkeld. Zij trekken zich van de snelheidslimiet niets aan en voelen zich geruggesteund door de ge ruststellende gedachte, dat ze weinig kans lopen in de kraag gegrepen te worden. Dat dit op ernstig zelfbedrog kan uitlopen, wordt pas later beseft; het spreekt wel vanzelf, dat de politie kunnen nu eenmaal niet berekenen, wat er zou zijn gebeurd in het afgelopen jaar van november tot november, wan neer de snelheidsbeperking niet inge voerd zou zijn. Misschien was het beeld dan veel ongunstiger geweest, wellicht zou het geen grote verschil len met de thans bekende cijfers heb ben vertoond. Het enige wat met vrij grote zekerheid te zeggen valt, is, dat het beeld niet ongunstig zou zijn ge weest. En daarmee is, dunkt ons, het be-

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1958 | | pagina 3