Aanzienlijke dames mochten door het „Oranjepoortje"
TOEN ER GEEN STADHOUDERS MEER WAREN
De rentekaart
Uit de „Bouwmeesterboeken" van de
gemeente Leeuwarden kan men veel
wetenswaardigs halen. Wie vroeger
„bouwmeester" was, zou in onze da
gen directeur van Openbare Werken
worden genoemd. Men bekleedde dit
ambt gedurende enige jaren, evenals
dat het geval was met de burgemees-
sters en de schepenen, onze tegenwoor
dige wethouders, die tezamen de
„Vroedschap" vormden. „Vroed" be
tekent: wijs, ervaren, voorzichtig en
men moet vanzelfsprekend al die
eigenschappen bezitten om bestuurder
van onze stad te zijn heden ten da
ge óók nog. In Zuid-Nederland bete
kent vroed :boos, verwoed geluk
kig dus maar, dat we daar niet wo
nen!
De bouwmeesters dan tekenden alles
zorgvuldig op wat er aan het stadsbe
stuur werd gevraagd en wat er door de
wijze mannen werd besloten. En zo le
zen we dat, op „Dinsdag den 24 Maart
1767", door „Heere Burgemr. Cou-
lon" aan de raad werd voorgedragen
dat hij bezoek had gehad van „de Heer
Major Commandant Fortuin" die hem
de volgende petitie kwam voorleggen.
Vervolg van pag. 7
vallen wisten de betrokkenen niets van
hun rechten en de uitkeringen sche
nen uit de lucht te komen vallen.
Maar de Raad van Arbeid is geen
soort Sinterklaas, die met gulle hand
en volgens de ingeving van het hart
geschenken rondstrooit. De Raad van
Arbeid is een ambtelijke instelling,
die niets anders doet dan het uitvoe
ren van sociale verzekeringswetten.
Tot deze taak behoort de zorg voor
de naleving van de plicht tot het plak
ken van zegels.
Maar evenzeer behoort tot deze taak
het doen van uitkeringen, waarop de
(vroegere) zegelplakkers recht heb
ben.
Het ambtelijke karakter blijkt eigenlijk
alleen maar uit de volstrekte objecti
viteit, waarmee dit alles gebeurt. Er
wordt niet alleen op gelet, dat men
niet te weinig betaalt en te veel ont
vangt. Er wordt even nauwkeurig op
gelet, dat men niet te veel betaalt en
te weinig ontvangt. En door eigen ini
tiatief probeert men zelfs zoveel mo
gelijk te voorkomen, dat het publiek
zichzelf benadeelt, door onachtzaam
heid en onwetendheid. Maar het
spreekt vanzelf, dat men niet elk ver
zuim van dit publiek kan achterhalen.
Daarom is het wel verstandig zorg
vuldig om te gaan met de Rentekaart
en alles wat daarmee samenhangt. De
Raad van Arbeid bedreigt u alleen
maar met gevangenisstraf (in het ui
terste geval), om te voorkomen, dat u
zichzelf nadeel bezorgt
De Heer Fortuin nu „was door de
meeste Dames van de Eersterang en
geboorte van deeze provincie en
stad" benaderd om „uit derselver
naam gedienstig en met alle reveren
tie" aan de vroede vaderen te verzoe
ken, „dat terwijl tegenswoordig geen
Hoog Furstelijk Persoon sig hier be-
vondt, welgemelde Dames de vrijheid
mogten hebben om haar koetsen te
laten komen bij alle vijf deuren van de
groote kerk en alzoo rondom dezelve
kerk te rijden".
Als we ons even indenken hoe de te
genwoordige ruimte rondom de grote
kerk is en hoe men daar met niet zo
gemakkelijk wendbare koetsen, be
spannen met een of twee paarden,
moest kunnen voor- en afrijden ^er-
wijl er natuurlijk ook een menigte voet
gangers rondom het kerkgebouw liep,
dan kan men begrijpen dat er bepaal
de maatregelen van veiligheid geno
men moesten worden. De petitie ver
volgt: „inplaats dat tot hier toe met
consideratie van het pligtschuldig re
spect voor de Hooge persoonen van
het Doorluchtig huis, de koetsen van
gemelde dames (waar van het getal
vrij groot is,) alleen bij de noorder en
oosterdeuren kunnen staan, waar
door gedurig confusie en belemmerin
gen, ook zelvs somtijds gevaar van
menschen veroorzaakt werd".
Onze Friese stadhouders zaten gedu
rende de kerkdienst met hun gezin bo
ven in de grote kerk op een apart ge
stoelte, dat omstreeks 1842 uitgebreid
werd tot wat wij nu als „de kraak"
kennen. Zij gingen naar binnen door
het poortje in de zuidmuur, dat er ook
nu nog is en waardoor men tevens in
de oude doopkapel kon komen. Het
koor had in de zuidoosthoek een apar
te poort, oorspronkelijk met buiten- en
binnendeuren, die volgens een besluit
van de magistraat daar in 1662 was
gemaakt. Het werd het Oranje-poor
tje genoemd en nu noemen we het
nog net zo. Langs de gedraaide ste
nen kolommen klimmen takken van
de oranjeboom naar boven en het drie
hoekig fronton werd bekroond door
een opstaande metalen oranjeboom.
Gelukkig kunnen we van dat „werd
bekroond" weer maken „wordt be
kroond", want bij de restauratie der
Oranjegraven in 1948 die graven die
in de Franse tijd op zo schandelijke
wijze waren ontheiligd is door de
koperslager Buikstra uit Grouw op
nieuw een metalen oranjeboom ge
wrocht en elkeen die langs de kerk
loopt kan met plezier naar die fleuri
ge boom met bloemen en vruchten en
zelfs met vogeltjes-op-de-takken kij
ken. Een verjongde oranjeboom, zo
als we nu ook mogen bezitten een ver
jongd Oranje-gezin.
Maar nu hebben we onze dames in de
steek gelaten die zo graag willen we
ten óf zij, nu helaas geen Friese Oran
jes meer in Leeuwarden wonen en in
de kerk hun plaatsen onbezet blijven,
met haar koetsen voor alle uitgangen
mogen voorrijden.
Het antwoord van de magistraat liet
niet lang op zich wachten; op 10 april
van dat jaar werd besloten dat het ver
zoek werd „geaccordeert" maar bij
„provisie". Men moest afwachten
„om te sien" of er sig ook somtijds
mogten op doen eenige inconvenienten
of swarigheden omtrent het uitgaan
van het gemeene volk en fatsoenlijke
Burgerije" en verder onder „die
expresse conditie, dat de koetsen al
toos sullen moeten houden eene Tour"
(dus éénrichtingsverkeer!), dat zij el
kaar niet mochten voorbijgaan of
over de graven rijden. Verder moes
ten de koetsiers een voor een en „lang
zaam" met hun koets aan een der deu
ren komen voorrijden „na dat het mees
te volk zal sijn uitgegaan, zullende de
rolkoetsjes (rijtuigen op lage wielen)
en sleedtjes zig mede na deselve or-
dre en reglement" moeten gedragen als
de koetsen. Dit antwoord zou aan de
commandant Fortuin worden gezon
den, die het dan weer aan de „voor
naamste" dames zou kunnen over
brengen.
Leeuwarden is nu eenmaal steeds
„kern" geweest en we vinden dit ant
woord dan ook geheel „kern"-achtig!
Waardoor we ook zien dat, als je als
vrouwenschaar-in-vereniging, iets ver
zoekt wat uitvóérbaar is, je de eeu
wen door de medewerking van de he
ren krijgt. Zoals heden tendage de da
mes van „Tot Opbouw" dat mogen on
dervinden!
M. J. VAN HEEMSTRA.