Fransman uit d vorige eeuw prees Leeuwarder M. 1. VAN HEEMSTRA In 1837 kwam in Parijs een boekje uit, geschreven door P. J. Gauthier en op gedragen aan zijn vrouw Charlotte Jeanne, gravin van Limburg Stirum, geboren te Leeuwarden. Het heet „Vo yage pittoresque dans la Frise": De schrijver is zeer verrukt van het land waar zijn vrouw thuis hoort, hij heeft daar gedurende drie jaar gewoond. Hij beschrijft land en volk in het algemeen, maar hij wijdt ook aparte hoofdstuk ken aan de Friese steden. i Wat Leeuwarden betreft: het zijn na tuurlijk de kanalen en grachten die grote indruk op de buitenlander maken. Hij vertelt hoe het, vooral op markt dag, wemelt van de zeilschepen en jachten, die de bevolking van buiten met hun koopwaar in de stad brengen of die gebruikt worden om van de wa tersport te genieten. Men vond toen heel wat meer waterwegen en -wegge tjes in onze stad en dus waren er man- De Magnolia staat thans in volle bloei nen, die deze waterwegen schoon hiel den met speciale gereedschappen en speciale boten. Voorts kende men de stadsreiniging-te-water en de dienst meisjes moesten elke dag langs de grachtjes de as- en vuilnisbakken zet ten, die dan alweer door speciale lieden in speciale boten werden opgehaald en geleegd. Met een boesterig windje zal dat nog wel eens gestoven hebben! Hij vertelt dat er drie weeshuizen zijn: het burgerweeshuis, waar de kinderen in het groen, het stadweeshuis waar zij in het blauw en het katholieke wees huis, waar zij in het bruin gekleed gin gen. Inderdaad hebben de burger-we zen, die altijd in rood-zwart gekleed waren, in de Franse tijd groene kleding gehad later hebben zij hun eigen kleuren weer gedragen. Hij werkt mee aan de fabel dat de Oldehove eens vuurtoren zou zijn ge weest maar de Middelzee was al lang verdwenen, toen de toren werd gebouwd en voorts denkt de goede man dat de „Wierdumerdyk" genoemd is naar het zee-wier dat op de golfjes rondom Leeuwarden dreef! Hij is zeer te spreken over de verzor ging der ouden-van-dagen in de ver schillende tehuizen en hij vertelt over de elf kerken, waaronder een waalse, een doopsgezinde, een lutherse drie hervormde en vijf katholieke kerkge bouwen. Hij vraagt zich met zorg af hoe de prinselijke graven in de Grote XCerk er met de omwenteling afgeko men zijn en daar had hij reden voor, want die plundering zal altijd een zwarte bladzijde in de geschiedenis van onze hoofdstad blijven. Hij ziet verschillende torens, maar die werden naast en niet op de kerken geplaatst, zij zijn „en forme de pyra- mide". In de joodse synagoge hing toentertijd een lichtkroon van massief goud. Gauthier heeft de portretschilder Van der Kooy gekend, waarvan we de schilderijen in het Fries Museum kun nen bewonderen en die u als ingeze tene van deze stad natuurlijk kent. Op het tegenwoordige lege pleintje bij de Klokstraat stond toentertijd de Nieu we toren, waarin een uurwerk en een carillon de stadgenoten van de goede tijd op de hoogte hielden. Overdag kon Op bijgaand plaatje ziet u een nacht wacht afgebeeld, die nu niet zo'n heel erge martiale indruk op ons maakt maar dat mag niet hinderen want hij was het vast en zeker wél! men dus de toren raadplegen voor het juiste uur, 's nachts was de toren de uitkijkpost van de wachter, die elk uur op zijn trompet moest blazen om te be wijzen dat hij niet sluimerde maar de wacht hield over de slapende stad. Mocht er ergens brand zijn uitgebro ken, dan hing de man een brandende lantaarn aan die kant van zijn toren waar hij het vuur had ontdekt, zodat de nachtwachten-te-voet die de stad steeds doorkruisten direct wisten in welk deel van de stad het niet pluis was. Daarop liet de opgeschrikte nacht wacht zijn ratel lawaaien en wekte de burgers uit hun slaap om ten spoedig ste te komen blussen. De ratel was een vast onderdeel van zijn uitrusting en diende ook om de aandacht van de (sla pende) burgers te vragen wanneer hij de uren afriep. Om tien uur traden de ze wakkere mannen in dienst, die zij tot het ochtendkrieken vervulden. Als wa pen droegen zij een sabel en een lange stok met aan het einde een soort klem waarmee zij lieden, die hen verdacht voorkwamen, bij een been konden vast pakken. Eenmaal in de greep van dit instrument was het onmogelijk om hieraan te ontkomen, de man viel dan op de grond en was aan de genade van de waker overgelaten. Misschien is dit instrument eigenlijk helemaal niet zo onpractisch en zou het in onze tijd ook nog wel te gebruiken zijn bij het beet pakken van inbrekers en andere zon daars.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1959 | | pagina 7