Met Noordelijk toneel heeft hier te weinig belangstelling ALBERT GERLACH ZET DE FAMILIETRADITIE IN EEN MODERNE VORM VOORT Een paar maanden geleden heeft het Noordelijk Toneel op een zaterdagmiddag in Zalen Schaaf een voorstelling voor genodigden gegeven van „De Vrek" van Molière. Uitgenodigd waren besturen van uitkoopverenigingen (zoals in Leeuwarden „Kunst aan Allen"), van Nuts- departementen en andere organisaties, die het wel eens in hun hoofd halen een beroeps-toneelgezelschap te laten optreden. Ook waren uitnodigingen gestuurd aan pro vinciale en gemeentelijke autoriteiten. Er was wel be langstelling voor deze voorstelling, maar de belangrijkste organisaties op dit terrein, mitsgaders de autoriteiten, lieten verstek gaan. Blijkbaar was men niet van zins vrijblijvend kennis te nemen van wat een in Leeuwar den gevormd beroepstoneelgezelschap te bieden heeft. Dat het iets goeds te bieden heeft, ervoeren inmiddels de wèl aanwezigen, onder wie gelukkig verschillende prominente figuren uit het Friese culturele leven. Het Noordelijk Toneel is in Leeuwarden gedomicilieerd in de persoon van acteur-regisseur Albert Gerlach, over wiens familiegeschiedenis wij vorige maand iets vertel den. Hij is de artistieke leider en de zakelijke leider tevens. Men kan misschien beter zeggen: de onzakelijke leider, want wanneer het kasboek het bestaansrecht van dit gezel schap moet bewijzen, dan kan men beter vol smart de ogen sluiten. Albert Ger lach is onzakelijk genoeg om „uitkopen" beneden de kostprijs te accepteren, wan neer het erom gaat toneel in de kleine plaats voor een armlastige vereniging te brengen. Het gaat tenslotte om het toneel en niet om het geld, meent hij. Gerlach slaat het aanbod om een maand lang het Amsterdamse Centraaltheater te bespe len af, omdat hij op één der dagen van deze maand beloofd heeft een voorstel ling in Harlingen te zullen geven. Dat gaat voor, want zijn gezelschap is nu eenmaal het Noordelijk Toneel. Dit zelfde gezelschap heeft overigens wel zeventien dagen in de Rotterdamse Schouwburg ge staan met „Van de brug af gezien". Een Rotterdamse krant schreef: „Een voor Rotterdam nog vrijwel onbekend gezel schap, dat elders in den lande echter reeds een uitstekende reputatie geniet." Voor het genieten dezer uitstekende re putatie moet men nochtans niet in Leeu warden zijn. De planken van de Harmo nie zijn tot dusver koud gebleven van dit gezelschap, behalve van wat dit voor eigen rekening daarop heeft vertoond. Bereidheid tot steunverlening is eerder elders dan hier te vinden. Na de voor stellingen in de Rotterdamse Schouwburg ging Gerlach met zijn troep naar Eenrum om daar een opvoering voor de Cultu rele Commissie te geven. In Eenrum groeit het (voor toneel beschikbare) geld niet aan de bomen en het maximale door de Culturele Commissie op te brengen bedrag, als uitkoopsom aangeboden, lag beneden de kosten der voorstelling. Des ondanks had Albert Gerlach geaccep teerd, want (nogmaals) zijn gezelschap is nu eenmaal het Noordelijk Toneel. Toen de directeur van de Rotterdamse Schouw burg, Cor van der Lugt Melsert, deze financiële moeilijkheid aan de weet kwam, paste hij vlot het Eenrumse tekort bij Albert Gerlach en Eddie Boll in „Van de brug ai gezien" Wij in het noorden proberen op alle mo gelijke manieren uit de verdrukking te komen en ons met eigen kracht aan de rest van het land als een volwaardig deel van de Nederlandse samenleving te presenteren. Maar we schijnen tegelijk te vrezen, dat we, met eigen mensen en middelen werkend, geen kracht kunnen opbrengen. Terwijl we ons eigen zelfbe wustzijn als een hoog goed aanprijzen en ons amechtig hijgend verzetten tegen de wurggreep van „Holland", zoeken we, als we wat willen, ons heil en onze ze kerheid bij de Hollanders, die het schijn baar zoveel beter kunnen en weten. Daarom is een noordelijke toneelgroep, gedomicilieerd in Leeuwarden, in Leeu warden tot nietswaardigheid gedoemd. Het zou precies andersom moeten zijn, we zouden met elkaar moeten proberen deze plant op te kweken, tot zij een goede plaats kan hebben in de botanische tuin van ons eigen culturele leven. Maar wij zweren bij de gezelschappen uit Amster dam en Den Haag, die wij, desnoods on gezien, als het enige goede accepteren. En wat op eigen bodem wordt gepres teerd, dat wordt, ongezien, van onwaarde geacht. Het merkwaardige van Albert Gerlach is zijn koppig volhouden. Hij heeft „Glazen Speelgoed" van Miller gespeeld, hij speelt nu „Van de brug af gezien" van Williams en „De Vrek" van Molière. Het is niet de weg van het goedkope succes, want het verantwoorde toneel is geen kasmagneet. Maar het Noordelijk Toneel gaat voort, met Gerlach als regisseur acteur en (wat de bezetting van „De Vrek" betreft) met negen Amsterdamse tonelisten. Als er in het noorden ge speeld moet worden, dan dient het ge zelschap eerst uit Amsterdam te komen. Als er gerepeteerd moet worden, dan gaat Albert Gerlach naar Amsterdam. Zijn ploegje bestaat uit Eddy Bayer, Coosje Stoffels, Henk Molenberg, Willy Zuidema, Greet Stranger, Gerard Doting, Bert Botterman en Charel van Eijsden. Zij willen met elkaar overal naar toe, waar hun spel wordt gewaardeerd. Ze spelen desnoods in een grote schuur. Want Gerlach is nu eenmaal van zijn geboorte af de man geweest van de to neelspreiding in de meest praktische zin van het woord. Hij trok met de houten schouwburg door stad en land en weet nog altijd, dat het toneel bij de mensen moet worden gebracht. Het woord toneelspreiding is later uit gevonden, in de tijd toen er geen kermis- schouwburgen meer waren en Den Haag overging tot het subsidiëren van beroeps gezelschappen, die geacht werden hun kunst ook in „de buitengewesten" te brengen. Dit laatste is, zo weten wij wel, niet zo bijzonder goed geslaagd, want de koesterende warmte van de overheids steun maakt maar al te gauw de leden wat loom. We willen daarmee niet zeggen, dat die overheidssteun ten onrechte wordt ge geven, want de tijd is voorbij, dat de stral voor het kunstenaarschap de honger diende te zijn. Maar wel mag de vraag worden gesteld oi door een herverkave ling van de voor dit doel uitgegeven overheidsgelden geen bescheiden moge lijkheid voor een gezelschap als het Noor delijk Toneel kan ontstaan om zijn werk een iinanciële basis te verschaften.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1959 | | pagina 7