Ongefundeerde kritiek ONRUSTBAREND VERSCHIJNSEL Gebreh aan begrip en aan de wil tot begrijpen In zijn oudejaarstoespraak tot de gemeenteraad heeft burgemeester Van der Meulen de vaak ongefundeerde kritiek op het gemeente bestuur gelaakt; de kritiek, die in woord, maar dikwijls ook in ge drukte vorm onder de burgerij wordt verspreid. Een kwade zaak, die Leeuwarden wel in het bijzonder kan schaden in deze tijd, nu alle zeilen moeten worden bijgezet om de stad, in het kader van de nieuwe industrialisatiepolitiek, elders te „verkopen Men kan tegen deze „kritiek op de kri tiek" verschillende bezwaren opperen. Het eerste is het algemene en algemeen erkende recht van iedereen zijn oordeel over de zaken van de overheid te geven. De overheid staat in dienst van de bur gerij en dus mag de bevolking een juiste behartiging van haar belangen afdwin gen. Dit is het beginsel van de democra tie; dit is het bestaansrecht van de ge meenteraad, maar daarvan niet alleen. Wanneer de burgerij buiten de raad monddood zou worden gemaakt, dan ging de levende en de voedende kracht van de democratie verloren. Kritiek is dus in beginsel gezond en on misbaar. We zijn er echter niet met het vaststellen van het beginsel; de gróte vraag is, hoe dit beginsel in de praktijk wordt toegepast. Het lijkt ons toe, dat dit een ingewikkelde zaak is, waarbij allerlei factoren een rol spelen. Een der belangrijkste punten is de groei naar om vang en gecompliceerdheid van de werk zaamheid der overheid. Men kan hier over verschillend oordelen en dit gebeurt vooral in de politiek, waar de mate van overheidsbemoeiing een vast twistpunt is. Toch gaat het daarbij slechts om gra duele verschillen; algemeen erkend wordt toch wel, dat de taken der overheid in aantal groeien, naar mate onze samen leving ingewikkelder en naar het zielen tal groter wordt. Dit heeft tot gevolg, dat het moeilijker wordt een overzicht van het geheel en inzicht in de details te verkrijgen. Niet ten onrechte wordt hier in Friesland thans gestreefd naar een betere opleiding van het ambtenaren corps, waarbij speciale aandacht aan de algemene maatschappelijke vorming zal worden besteed. Ook velen in het amb telijke leven dreigen steeds meer de draad kwijt te raken, tot schade van hun eigen werk en van het goed functioneren van het totaal. Demonstreert zich deze moeilijkheid al voor de „mensen van het vak", nog groter is zij voor de buiten staander, die hoe langer hoe minder het systeem van beleid en bestuur kan over zien of ontleden. De vrijheid van kritiek raakt hierdoor uiteraard in sterke mate in het gedrang, niet door een beperking van deze vrijheid als zodanig, maar door een bemoeilijking van de oordeelvor ming. Nu kan men zeggen (en dat gebeurt ook): de burgerij hoeft zich om de procedure en de interne stadhuisproblemen niet te bekommeren. Zij heeft slechts te maken met hetgeen er wèl en wat er niet ge beurt. Blijven noodzakelijke voorzienin gen achterwege, dan deugt er iets niet en hetzelfde is het geval wanneer er ver keerde dingen gebeuren. Accoord, maar men beschuldigt er doorgaans maar wat op los en richt vaak zijn verwijten met een voornamelijk op onwetendheid ge baseerd gemak tegen personen of instan ties, die er niets of slechts voor een deel mee te maken hebben. Of de knoop zit bij de gemeente, bij de provincie of bij het rijk weet men meestal niet, maar men fulmineert desondanks tegen het gemeen tebestuur (of dit nu de raad is, het col- Wintersport in lege van burgemeester en wethouders of de burgemeester persoonlijk), dat weer eens in zijn taak zou zijn tekortgescho ten. Vraag honderd Leeuwarder burgers waar om de Spoorsloot nog niet wordt ge dempt en minstens vijfennegentig zullen antwoorden: „Omdat het gemeentebe stuur nalatig is." De andere vijf procent op z'n hoogst zullen zich herinneren in de krant gelezen te hebben, dat het plan klaar is, maar dat Den Haag weigert het geld beschikbaar te stellen, omdat dit werk „niet urgent is." Een merkwaardig en haast koddig voorbeeld van wanbe grip beweegt zich rondom de vele din gen, die te maken hebben met drankver koop en drankgebruik. Alle beperkende „misstanden" op dit gebied worden toe geschreven aan de burgemeester, die als geheelonthouder nu eenmaal het gemak kelijkst in een redenering omtrent oor zaak en gevolg kan worden betrokken. Daarbij worden bepalingen van de Drank wet en bevoegdheden van de raad buiten beschouwing gelaten met een vlotheid, die alleen bij de gratie van onwetend heid kan bestaan. Het nare is, dat deze onwetendheid de critici niet of nauwelijks hindert en dat er weinig of geen neiging bestaat zich serieus in de gemeentelijke zaken te ver diepen. Wanneer men ervaart hoeveel negatie1 gerichte belangstelling er voor onze stad bestaat onder de eigen inwoners, dan zou het deze belangstellenden toch eigen lijk tot bescheidenheid moeten stemmen, wanneer ze hun eigen tekort aan actieve interesse beseilen. Komen ze ooit bij de raadsvergaderingen? Verdiepen ze zich serieus in de problematiek van de ge meente, zoals deze in allerlei publicaties (voor vervolg zie pagina 5) de Prinsentuin

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1960 | | pagina 3