c\rl her C\\ m vakm Een kunstnijveraar i in vindt zijn droomhuis 12 II De Prinsentuin- i8 pottenbakker Arie van der Graait beschildert met een dik penseel een vaas „Wil je in een droomhuisje wonen?" vroeg na een bezoek aan een vergadering in Leeuwarden de pottenbakker Arie van der Graaff aan zijn vrouw, die toen nog in een groot huis aan de vaart even buiten Dronrijp haar scepter zwaaide. De vraag werd een paar jaar geleden gesteld. Nu zijn de woninkjes op het bolwerk bij de Pier Pander-tempel werkelijk mevrouw Van der Graaff's droomhuisje geworden. „Wij wonen er in een grote tuin midden in de stad en al het stadslawaai komt slechts als door een zeef zacht tot ons", zegt zij. De lei-bomen lopen er uit, de prunus bloeit, overal schiet het eerste groen te voorschijn. De drukte voorlangs de Groene Weide is van daar een gezellig gedoe en 's avonds is het met de verlichting een fantastisch feest. Aan de andere kant van het als nieuw herstelde bouwsel kijkt men langs glooiingen weer op waterpartijen, waar af en toe een schip door vaart. „Het is gewoon om altijd verliefd op te blijven", vervolgt de pottenbakker. Binnenin het nu tot een huis plus grote werkplaats geworden kunstnijveraars- onderkomen heeft zich een fantastische verandering voltrokken. Het is van alle gemakken voorzien. Het bezit zelfs een huistelefoon en zoals de inwoners het noemen: een D-trein oftewel een lange bovengang met er langs aan één zijde, zoals in een trein, slaapcoupé's. De werk plaats is een flinke ruimte met oven, draaitafel, grote tafel, klei-mengtonnen, voldoende droogruimte enz. Het is allemaal gekomen doordat op een vergadering van de werkende leden van het F.A.F. van de bestuurstafel de infor matieve vraag kwam: „Wie van de leden heeft zin oni in de huisjes van de Prin sentuin te gaan wonen en werken en tevens bezoekers van de Pier Pander tempel te ontvangen?" Er was niet veel animo. Alleen onze pottenbakker hapte gretig toe. In mei 1903 werd te Gouda Arie Willem van der Graaff geboren. Op zijn vierde jaar tekende hij al een paard met „echte" poten. Het sprak in Gouda vanzelf dat een knaap die goed tekende in een der vele fabrieken belandde, waar men alles op het gebied van aardewerk maakte. Ook is het heel logisch dat de ambacht school een avondcursus had om de lui, die overdag op de plateelfabrieken werk ten en er voor voelden, in zes jaar tot volledig plateelschilder op te leiden. „Wij begonnen zo'n cursus met een vijf tig man", vertelt Van der Graaff, „en eindigden na zes jaar met een man of vier, vijf. Men moest zo wat alles leren wat met pottenbakken te maken had, zo als o.a. heel goed rekenen in verband met inhoudsbepalingen en proporties, warmte- techniek en natuurlijk veel tekenen en schilderen. Toen dacht ik dat ik al wel een beetje met het penseel overweg kon, maar een speciale opleiding voor het schilderen van Delfts-blauw leerde me wel anders. Daar leerde ik pas het echte penseelwerk." „Op de plateelfabriek kreeg ik al gauw als fijn-schilder bijzondere opdrachten, zoals herinneringsborden en speciale serviezen voor de groten der aarde. Ook veel voor het buitenland ons goed spul gaat im mers naar het buitenland en wij krijgen veel uit Duitsland, Italië en Frankrijk ging door mijn handen", vertelt Van der Graaff. „Ja", voegt zijn vrouw er bij, „als 16-jarige ging mijnheer met een Garibal- dihoed op en een wandelstok in de hand naar een klein fabriekje om er als chef schilder 30,in de week te verdienen, terwijl een arbeider toen 18,haalde". De militaire dienst zag hem als wacht meester-compagnie-schilder, die de model- uitrustingsopbergruimten met illustraties en aanwijzingen opsmukte. Het onderwijs telde hem gedurende jaren als bijzondere leerkracht voor een paar uurtjes per school. Op zijn draaiende schijf toverde hij daar allerhande onverwachte dingen te voorschijn. Ook maakte hij toebereid selen om via middaglessen aan de Utrechtse m.t.s. een nijverheidsacte te halen. Alleen de verhouding: 120 examen- candidaten t.o.v. 10 geslaagden, deed hem na een jaar dit risico maar liever niet nemen. In 1927 wilde hij in Gouda zelf met een fabriekje beginnen. Hij had de oven al gebouwd, maar kreeg van de gemeente geen toestemming zich te vestigen. Er waren toen te veel fabriekseigenaren lid van de raad. Zo zwierf dan Van der Graaff maar weer langs de fabrieken. Bij de één leer je immers dit en bij de andere dat. „Ik ben wel op twintig verschillende fabrieken geweest, o.a. in Utrecht, Arnhem, Schoon hoven, Leiderdorp, enz. Ook kwam ik na verloop van tijd wel weer eens bij dezelf de fabriek terug. Wij waren in onze jon ge jaren heus ook zo gemakkelijk niet. Zo ben ik wel tot zeven keer toe bij dezelfde Goudse fabriek terug gekomen, na vele keren er uit gegooid te zijn met de boodschap: „Je komt er nooit meer in! De laatste keer ging ik er zelfs als chef weg. Ja, we waren rare snuiters.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1960 | | pagina 12