■119
H
\tjr
In de straatnamenkwestie
werden de bordjes
verhangen
I
Misschien kunnen we hel beste
abstracte namen gebruiken
De kinderboerderij:
ontmoetingsplaats voor kind
en dier.
D*:
V
De emotionele ruzie over de straatnamen
in de thans weer in ere herstelde West-
indische buurt heeft de laatste maanden
zozeer de gesprekstof beheerst, dat wi]
deze zaak niet onaangeroerd mogen la
ten. Indertijd hebben we er trouwens ook
al iets over geschreven; het was in de
beginperiode van de schermutseling, toen
de „Westindiërs" weliswaar nog niet tot
de tanden bewapend ten strijde trokken,
maar de tanden wel lieten zien. We
meenden toen, dat men bezig was zich
op te winden over een zaak, die een der
gelijke heftige gemoedsbeweging niet
waard was, gegeven het feit, dat een
straatnaam zich tot eigenlijk noch voor
waardering noch voor afschuw leent.
Waar de afschuw zich sindsdien in zo
brede kring heeft voortgeplant, moeten
wij destijds wel abuis zijn geweest.
Voordat wij tot volledige erkenning van
ons ongelijk komen, willen we echter
nog een paar kanttekeningen bij het ge
val plaatsen. Om te beginnen: wat heeft
de duidelijke en algemene tegenzin tegen
de ambachtelijke straatnamen veroor
zaakt? „Ze zijn lelijk", zegt men, daar
mee een kwalificatie afgevend, die eigen
lijk voor geen discussie vatbaar is. Toch
hebben de tegenstanders deze lelijkheid
van een motivering voorzien: het vroe
gere ambachtelijke bedrijf was een nare
bedoening, waar de arme zwoeger zich
van 's morgens vroeg tot 's avonds laat
uitsloofde en desondanks met de zijnen
in armoede verkommerde. Een naar stuk
je geschiedenis dus, waarover men maar
beter kan zwijgen. Nu zal er inderdaad
vroeger heel wat ellende hebben ge
heerst in en rondom de ambachtsbedrij-
ven, maar men heeft hier allerminst het
monopolie gehad van de narigheid. En
in ieder geval lag aan de naamgeving
allerminst de bedoeling ten grondslag
maatschappelijke wantoestanden van wel
eer op te rakelen. Men kan met meer
recht denken aan de produkten dezer
ambachtsbedrijven, waarvan er verschil
lende (uit de zilversmidse bijvoorbeeld)
tot museumartikelen zijn verheven. Wan
neer men met deze argumentatie conse
quent wil zijn, dan moet men ook bij
de directie van het Fries Museum aan
dringen op het verwijderen der daar aan
wezige zilvercollectie, die ongetwijfeld
voor een belangrijk deel tot stand is ge
komen door het nijvere zwoegen van
door de Friese rijkaards zwaar onder
betaalde ambachtsslaven.
Bij deze argumentatie sluit op een merk
waardige manier aan het verzet tegen
het afschaffen der Westindische namen
uit overwegingen van égards tegenover
de West. Dat is, met alle respect, baar
lijke nonsens. Zou het gemeentebestuur
van Leeuwarden zich uit antipathie tegen
de West van deze namen hebben ont
daan, dan was er reden tot deining en
ergernis, maar er is niemand die dit mo
tief in het geding zou kunnen brengen,
evenmin trouwens als men ooit heeft
kunnen veronderstellen, dat de oorspron
kelijke en thans herstelde namen het bij
zondere doel hadden de West te eren
Wat blijft er dan, per saldo, over van de
lelijkheid van de ambachtelijke namen?
X