boeienkoning
iSt&dcje noten
Voor de
begint straks het leven pas
DIE WE ALLEN KENNEN
15
I
PARKWACHTER
Een stadgenoot-die-we-allen-
kennen, als artist bewonderd
door de ouderen, als ordebe
waarder gevreesd door de
jeugd: dat is Douwe Andries
Bijlsma, ofwel Douwe Bielsma,
zoals deze rasechte Leeuwarder
het zelf zou zeggen. Douwe Bijl
sma is de tuunpliesje van onze
parken, de man, die vroeger de
flora en fauna in het Vossen -
parkje en het Rengerspark
trachtte te beschermen tegen al
le mogelijke uitspattingen van
de jeugd en die de laatste jaren
in de Prinsentuin een schrik
beeld voor opgeschoten kwajon
gens poogt te zijn. En Douwe
Bijlsma is natuurlijk en voor
de ouderen onder ons niet in de
tweede, maar in de eerste
plaats de artist, de acrobaat
van de straat, een man, die zijn
alom bekende roepnaam De
Boeienkoning als een erenaam
draagt.
Al sinds een jaar of wat hebben
we hem vaker in de eerste dan
in de tweede rol kunnen zien op
treden, maar dat neemt niet
weg, dat hij nog steeds als een
volbloed artist kan worden aan
gemerkt, die zich zelf met een
zekere trots de oudste nog wer
kende acrobaat van Nederland
noemt.
Elf jaar was de kleine Douwe,
toen hij er thuis schoon genoeg
van had en de „wijde wereld"
introk. Voorlopig lag het eind
van die wereld voor hem in Har-
lingen, waar hij door de politie
werd opgepikt en waar de toen
malige politiecommissaris Plem-
per van Balen, die eerst in
specteur in Leeuwarden was,
toen deze historische woorden
sprak. „As jou weer weglope
wille, mut je het wat verderop
zoeke, want Harlingen leit wel
wat erg dicht bij Leeuwadden".
Ondanks dit advies kwam de jon
ge Bijlsma tenslotte nog dichter
bij huis terecht en wel bij een
zekere Zuidema in Franeker,
die een acrobatentent met ster
ke mannen had.
Daar begon voor Douwe, het
zoontje van een straatacrobaat,
de artistenloopbaan, die hij in
z'n jonge jaren al zo had be
geerd en waarvan men nu,
meer dan een halve eeuw later,
kan zeggen, dat het „een stuk
van sien leven wudden is".
„Ja, bij die Züdema bin 'k met
het vak van boeienkoning be
gonnen. Non ja: vak een vak
is 't feitelijk niet en ik bin te
veul vakman om te zeggen dat
het wel een vak weze sü.Bij
mij 't het laagste wat er is en
enkel op een boerekermis doen
't het nog wel es, mar anders
oek niet. Mar toen begon ik er
toch met en hoe ging dat in die
tied: ze bonnen je vast en zei
den: de must die mar sien los
te wrotten. Bleven je al een keer
zitten, dan was 't nog niet zo
slim, omdat je nog mar een
Met het dwangbuis is oek mooi
werken en geboeid onder water
werke liekt mie ook wel wat toe.
Ik he 't nog nooit deen, mar
ik kan 't wel. Alleen kan je niet
te lang onder water blieve en as
je boven komme, mut je natuur
lijk wel los weze, want andes is
t mis. Overiges binne alle boeie-
koningen namaakboeiekoningen,
imitators van Hodini, een Ame
rikaan. Dat was de eerste
boeiekoning en hij werkte met
trucboeien. Die maakte een pri
ma nummer en hij kon oek uut
een iezeren kooi wegkomme".
Een jaar of vier, vijf is Dou
we Bijlsma bij de acrobatentent
van Zuidema gebleven; toen be
gon hij voor zich zelf. Hij be
kwaamde zich in „lenigheids
nummers", hij schafte zich een
sabelrek aan, hij liet een spij-
VUURVRETER
jonkje waren. Mar je wudde
er bont en blauw van en daarom
werk ik liever met pliesjeboei-
en, met Amerikaanse boeien,
transportboeien en Russische
handboeien. Die knippe ze dicht
en met je kennis van het meka-
niek laat je ze weer losspringe.
gezellige „onderhanse circus-
kes": Arena Zarini, de Parade
tent van Sipma, Circus Arends,
Theater Friso, Circus Henny,
Theater Resman, Armanda Ra-
betti.
Ook had De Boeienkoning lange
tijd een eigen tent, „tegare met
Hoempa" ook een overbeken
de figuur in de stad, die een
enorme trom op de rug torste,
met bekkens sloeg en verder
ook door het bewegen van hoofd
en armen en benen in alle toon
aarden muziek produceerde en
zo dus een hoogst merkwaardig
eenmansorkest vormde.
kerbed maken, hij kocht een ko
nijn en een hoge hoed. Kortom,
hij werd een all round artist,
acrobaat, slangenmens, vuur
vreter, fakir, goochelaar.
Hij werkte als „Kapitein
Nero" of „De doodsverachter"
dan een tijd in dit thea
ter, dan een tijd in dat
en allemaal waren het kleine,
„Dat was een gezellige kerel,
vol vermaak en ik hew er heel
wat plezier met had. Ach, het
waren toch veul romantischer
tieden toen, alleen de sociale toe-
stannen waren niet so goed;
alles was rottekruud duur en ar
moede was troef".
Later konden de Leeuwarders
met Douwe Bijlsma kennisma
ken als met de Boeienkoning
van de straat, de artist van de
vrijdagmarkt op het Wilhelmi-
naplein en de zaterdagmarkt
op de Nieuweburen. Daar ont
rolde hij dan z'n kleed, ging er
in de knoop liggen, liep er met
blote voeten de trap met vlijm
scherpe sabels op, vrat er vuur,
liet er zich in boeien slaan en
ging er met ontblote rug op het
bed met spijkers liggen.
Duizenden stadgenoten hebben
hem zo aan de slag gezien en
ze moeten zich vaak hebben af
gevraagd, hoe het mogelijk was,
dat deze man straffeloos op sa
bels kon staan en zonder zich
te verwonden op de scherpe
punten van spijkers kon liggen.
„Tja, wat dat fakitisme eigen
lijk is, dat weet gien sterveling.
Ik weet het zelf oek niet. Ik kan
er dan oek met gien dokter
over prate, met gien prefessor
met gien meens. Het is een ga
ve en je hewwe het of je hew-
we het niet. Ik kan mien li
chaam nou eenmaal een tiedsje
gevoelloos make. Dan bepaal ik
mien gedachten een tel of acht,
negen op een bepaald centraal
punt en dan kanne ze rustig
een bed met spiekers op mien
bust drukke en er oek nog met
een hammer drie bakstenen op
stuk slaan. Dan liekt het later
wel, of ik deur honderd vlooien
prikt bin, mar last he' ker toch
niet van. Behalve natuurlijk,
wanneer het niet goed deen
wudt. So he'k het twee keer
had, dat die ezels op 'e kant
van 't spiekerbord sloegen en
toen he'k de buuk oek twee keer
helemaal open had."
(Vervolg op pag. 17)
1 I
A
«A* t'