In uniform
17
(Vervolg: Stadgenoten die
we allen kennen)
Beslist zonder gevaar was het
beroep van de heer Bijlsma dus
niet en hij heeft dat ook terde
ge kunnen merken, toen hij een
dertig jaar geleden alweer, hoog
boven de grond op z'n sabelrek
stond en een van die sabels door
midden brak. De artist kwam
toen met z'n voet op een andere
sabel terecht, waar de spieren
uiteraard niet tegen konden.
De nadelige gevolgen van die
onfortuinlijke val doen zich nog
altijd gevoelen, vooral, wanneer
Bijlsma veel loopt, want „hoe
langer ik loop, hoe meer begint
die vuut te slepen."
Een kleine acht jaar geleden
zagen de Leeuwarders De Boei-
enkoning tot hun verrassing plot
seling een geheel andere functie
vervullen dan die van straatacro
baat. In een keurig politieuni-
form fietste hij door het Rengers-
park op zoek naar vlegels, die
er mogelijk op uit waren vernie
lingen in het park aan te rich
ten. De heer Bijlsma bleek nu in
dienst van de Leeuwarder Werk
Gemeenschap te staan, die hem
dus een vastere bron van inkom
sten verschafte, dan hij eertijds
als artist genoot, toen hij maar
moest afwachten, wat het hoog
geëerde publiek aan centen en
stuivers op zijn kleed zou wer-
pen.
Een jaar bleef de heer Bijl
sma in het Rengerspark, toen
verhuisde hij voor een jaar naar
het Vossenparkje en nu blijft hij
als parkwachter nog tot septem
ber in de Prinsentuin. Dan is hij
intussen vijfenzestig geworden
en met ingang van september is
hij dus weer helemaal „vrij
man".
De heer Bijlsma verheugt zich
daar nu al op, want ze magge
dan zegge: het leven begint bij
veertig, voor mij begint het le
ven bij vijfenzestig hoor! Ik
voel mie nog niet ouder dan twin
tig, ik zit nog vol levenslust en
mien spieren binne nog goed in
kondiesje. Trouwes nog elke dag
leg ik in 'e knoop, want zoiets
mut je bijhouwe, vooral omdat 'k
nou niet so heel vaak meer op
treed. Verleden jaar he 'k nog
in 'e kazerne voor de soldaten
werkt en laatst he 'k nog met-
daan op een amateuravond in
Bar Paris. Daar deden twaalf
an met, mar ik won de pries:
een polshorloge! Och, 't is een
aardigheidsje, mar je staan weer
voor 't publiek en da 's alles
voor mij. Het artistenbloed blieft
er nou eenmaal in, tenminste as
je werkelijk een artist binne. Het
is dan oek een stuk van mien le
ven, mar as ik Moeke de Vrouw
hur zin deed, ging de hele boel
vandaag de deur nog uut. Want
die is al dertig jaar Heilsoldaat
en ze het een hekel an dit werk.
Ze wou wel, da 'k alles an 'e
kant gooide, mar daar prakke-
seer ik niet over. Ik zien er gien
kwaad in hoor. En er is gien
tweede, die doet wat ik kan. Bo
vendien bin 'k de oudste acro
baat van 't hele land. Weet u
ze ouwer? Alle jongens, waar ik
met werkt he, binne weg. Het
sterft dan oek helemaal uut dit
vak. Vroeger ging het van va
der op seun, net as bij ons. Mar
mien kienders prakkesere er niet
over. Ik had er tien en een paar
hewwe oek wel een bitsje met
mie werkt, mar ze binne er niet
op deur gaan. Affijn, gelukkig
mar misskien in verband met
mien vrouw."
liggen? dan schieten we veel harder op",
riep Brammetje terug.
„Toen we hier verleden week langs kwa
men lag er hier ergens wel rails", zei Kles-
sebes, „maar die heeft Boer Roodhaan mis
schien meegenomen, die gebruikt hij wel
eens voor zijn melkwagentjes. Ik zal wel eens
even kijken." Klessebes klom naar beneden
en zocht in de buurt of hij ook rails zag lig
gen. „Daar ligt wat, daar aan de andere
kant van de sloot!" riep hij opeens.
Ondertussen hadden ook Juffrouw Mangel-
moes en Hendrik Pooter hun hoofden uit de
raampjes gestoken om te kijken waarom de
trein stil stond. Juffrouw Mangelmoes was
weer vreselijk boos: „Nu zijn niet alleen al
le eitjes en alle brasempjes op als ik op
de markt kom, maar nu kan ik ook geen
stroopbrokken meer krijgen, dat zul je zien!"
Nou en dat was erg, want stroopbrokken zijn
zó lekker, dat wisten Klessebes en Brammet
je Bos ook wel. „We zullen proberen nog op
tijd te komen, Juffrouw", riepen ze alle
bei. Maar ja, hoe kwam die trein nu aan de
andere kant van de sloot om op de rails te
rijden? er was geen bruggetje.
Hendrik Pooter zag dat 't een moeilijk pro
bleem werd en hij kwam uit het blauwe wa
gentje. „Daar liggen planken en balken, ik
bouw wel een bruggetje" en meteen ging hij
aan 't werk. Toen 't bruggetje klaar was
reed het treintje daar over heen en toen hiel
pen de drie mannen even met duwen en daar
stond het treintje op de rails. Gauw inge
stapt en tüüüt daar ging het weer. En nu
ging 't goed! nu was 't echt 't vrolijke trein-
Tüüüt! daar ging de trein weer. In het ro
de wagentje zat Juffrouw Mangelmoes uit
het raampje te kijken, zij had haar paraplu
nu dicht geklapt. En in het blauwe wagen
tje zat Hendrik Pooter te proberen of hij zijn
porceleinen horloge weer op gang kon krij
gen. Hij draaide en hij draaide, maar 't
ding wou niet lopen.
Klessebes hing uit de goederenwagen te
kijken en dacht: wat loopt die trein toch suf!
zou Brammetje Bos in slaap gevallen zijn?
Meteen dat hij dat dacht hield de trein stil
en Brammetje klom van de locomotief af.
„Wat is er gebeurd?", riep Klessebes. „Och
de locomotief wordt moe van het trekken
door 't zand, zou er hier niet ergens een rails
tje. Het danste over de rails en af en toe
sprong de locomotief even de lucht in en dan
volgden alle wagentjes. Juffrouw Mangel
moes werd wel een beetje wagenziek van dat
gebolder, maar zij durfde niets te zeggen,
bang om de eitjes de brasempjes en de
stroopbrokken op de markt te missen. Daar
zagen zij in de verte de kerktoren van het
stadje waar de markt gehouden werd. Maar
aan de kant van de weg stond er ook alweer
iemand te wachten die mee wou rijden en
dus moest Brammetje Bos nog eens stoppen.
MAJA VAN HEEMSTRA