HET PALEIS VAN JUSTITIE: T i parodie op een Griekse tempel Brand 15 oen stadsarchivaris Wopke Eekhoff in 1847 zijn ge schiedkundige beschrijving van Leeuwarden het licht deed zien, was er juist een begin gemaakt met de bouw van het Paleis van Justitie aan het Ruiterskwartier. Op grond van eigen waarnemingen kon Eekhoff het rijzige gebouw met de pilaren dus nog niet beschrijven, maar wel sprak hij als zijn verwachting uit, dat het gebouw de stad eens „tot sieraad zou strekken". Misschien zou hij zich anders hebben uitgedrukt, wan neer hij vooruit geweten had, hoe deze schepping van architect Th. Romein er zou komen uit te zien. Mogelijk evenwel zou hij ook dan nog grondig van mening hebben verschild met de historici Van Lennep en Ter Gouw, die het Paleis van Justitie later zonder enige bedenking zou den betitelen als „een soort van antieke, witgepleisterde tempel in timmermansbouwstijl, die men niet genaken kan, zonder het gevaar te lopen van om te waaien en binnen welke men vergaat van de tocht". Dat deze auteurs niet alleen ston den met deze mening over het grote gerechtsgebouw, bleek later, toen het geteisterd werd door een brand, die bij sommigen de hoop deed leven, dat nu het hele bouw werk tegen de grond zou gaan. "Want zo zei men het in de krant van die dagen „dit logge blok, die stomvervelende massa steen, deze parodie op een Griekse tempel, heeft haar verdienste ge had als. afschrikwekkend voor beeld". Het Paleis van Justitie werd na die brand echter niet afgebroken, maar hersteld en het staat er nu, honderdenvijftien jaar na z'n ont staan, nog precies zo als in de da gen van Van Lennep en Ter Gouw en ten tijde van die brand. Zeven jaren van beraadslagingen zijn er indertijd nodig geweest, voor men kon besluiten het Paleis van Justitie te bouwen op de plaats, waar het nu staat. De Oudegracht, de vroegere stads gracht, die van het Schavernek midden door het (huidige) Wilhel- minaplein naar de Zuidergracht naast hotel Amicitia liep, moest ervoor worden gedempt, waardoor men dus niet alleen tussen Rui terskwartier en Zaailand een roy aal bouwterrein kreeg, maar waar door toen ook het unieke plein ontstond, dat iedere Leeuwarder met een stugge hardnekkigheid het Zaailand blijft noemen, hoewel het officieel Wilhelminaplein heet. Ter verkrijging van voldoende grond om de gracht te dempen werd de hoge wal tussen Zuider en Verlaatsdwinger afgegraven, terwijl er ook karrevrachten grond van de stadswal tussen de Tuin- sternoort en het Blokhuis naar de Oudegracht werden getranspor teerd. In iuni 1846 waren de werkzaam heden zover gevorderd, dat het bouwen van het Paleis kon wor den aanbesteed. Voor de in onze ogen luttele som van 174.500 nam de timmerman en metselaar D. M. Postma het werk aan en weinige weken later werden de eerste van ruim duizend palen de grond in geheid. Biina een jaar zou het leg gen van de funderingen duren en pas in de late lente van 1847 kon men beginnen met het bouwen van het Paleis zelf. Het optrekken van het reusachtige gebouw vormde een ware publieke vermakelijkheid en dagelijks wan delden vele nieuwsgierigen door de toen nog schilderachtige lanen van Ruiterskwartier en Zaailand om te zien, hoe het veelbesproken werk hier vorderde. Toen het Pa leis eindelijk voltooid was, trok ken niet alleen de Arrondisse mentsrechtbank en het Gerechts hof, maar ook de Provinciale Sta ten van Friesland erin. Want ook voor het huisvesten van de Staten had de provincie het nieuwe ge bouw bestemd. Eerst in 1875, toen de rechterlijke macht aanzienlijk werd uitgebreid, verhuisden de Staten naar het nu nog bestaande Provinciehuis aan de Tweebaks- markt. Intussen had nog een heel ander lichaam van de lokaliteiten van het Paleis van Justitie geprofi teerd. Dat was het in 1853 opge richte Friese kabinet van oudhe den, dat zijn oudheidkundige voor werpen in bruikleen aan de pro vincie afstond om ze in een van de bovenzalen van het Paleis te ex poseren. Zolang ze er werden ten toongesteld was het dus niet uit sluitend een onplezierige wijze, waarop vele provinciegenoten met het inwendige van het gerechtsge bouw kennis maakten. Het Paleis van Justitie, „een parodie op een Griekse tempel". De vier heren-op-leettijd, die voor de neus van de iotograat langsliepen toen die dit plaatje nam, hoefden er kennelijk niet te zijn. Ze zouden linksaf de Prins Hendrik straat inslaan. Wat heb je ook te maken in het grote gebouw, wanneer je zelf geen rechter bent? Op een bitter koude februaridag in 1919 kwam het Paleis van Justitie op een wel zeer bijzondere manier in de belangstelling van de Leeu warders te staan, toen er aan de voorzijde een felle uitslaande brand uitbrak. De stadgenoten, die zich op het alom opklinkende alarm geroep van „brand!-brand! naar het Wilhelminaplein spoedden, za gen tot hun schrik geweldige rook kolommen opstijgen en grote vlam men uit het dak slaan, „als uit een smidshaard, waarvan de blaasbalg werkt" zoals de krant het de vol gende dag zei. Het leek er veel op, dat het vuur het hele gebouw in de as zou leg gen en de brandweer, die nog niet gemotoriseerd was in die tijd, stond voor een uitermate zware taak. Terwijl de spuitgasten onver schrokken poogden tot op de vuur haard door te dringen, zwoegde het griffiepersoneel om alles in veiligheid te brengen, wat voor het grijpen lag. Wat niet op een normale manier via de trappen naar buiten kon worden gebracht, werd door de geopende ramen op straat gekwakt en in de kamer van de moeder van congierge Stelstra, waar de brand waarschijnlijk was ontstaan, gin gen de redders in hun ijver zover, dat ze ook enkele vazen en borden door de ramen naar buiten smeten. De pantoffels van de congierge werden overigens door twee stoere blussers behoedzaam naar beneden gebracht. Ook is er later, in de familiekring van de Stelstra's, nog vaak gespro ken over het mysterie van een kistje met honderd sigaren, dat on mogelijk verbrand kon zijn, maar niettemin nimmer teruggevonden is.... Van meer belang was het trouwens, dat de blussers tenslotte toch kans zagen de brand onder de knie te krijgen en na het op trekken van de rook, bleek de schade nog mee te vallen. De hoop van velen, dat de ruïne van de aardbodem zou verdwijnen, kon althans niet in vervulling gaan: het Paleis werd weer opgeknapt en nu is er niets meer, dat nog her innert aan die brand van toen. Ook tegen de gevolgen van een brandstichting door de vluchtende Duitsers, een kwarteeuw later, bleek het Paleis wel bestand te zijn en net als de eerste maal bleef het voor een algehele verwoesting bespaard. Zodat het er nu nog altijd precies zo staat als het werd gebouwd: een logge steenkolos, die toch niet weg te denken is uit het beeld van onze stad.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1961 | | pagina 15