M, Stadgenoten keek een halve eeuw achter de coulissen van het toneel msÊÈÊÊÊBÊmÊsm DIE WE ALLEN KENNEN _ooie grappen achter de coulissen? Ach man, je lachte je altijd kapot. Vooral met Schuit, ja ik zeg Schuit, maar het was Schuitmaker natuurlijk met die Schuitmaker viel altijd wel wat te beleven, die haalde altijd streken uit. Op een keer moest rooie Zuiderveld, die toen nog als bode met de hondekar op Leeuwarden liep, in Oudkerk opkomen als konijnedief. We hadden daarvoor een imitatiehaag gemaakt met een gat er in. Daar moest ie doorheen kruipen, terwijl het toneel helemaal in het donker lag. Maar vlak voor ie op zou, kwam Schuit er aan met een grote bel en hing dat ding achter het gat. Nou kun je nagaan, wat er een moment later gebeurde, toen de hele zaal in uiterste spanning wachtte op de komst van die konijnedief. Je kon er een speld horen vallen, tot Zuiderveld door dat gat heenkroop en van rinkeldekinkelde- king die bel begon te luiden!" „Op een andere keer, ik weet be slist niet meer waar, kwam er een vent in het stuk voor, die een kruik op z'n schouder moest zetten. Nou was dat natuurlijk de moeite niet, maar voor het doek omhoog ging had Schuit dat ding vol zand ge gooid, zodat die kerel zich kapot tilde om met al z'n kracht die kruik op de schouders te krijgen. En in tussen konden we achter de coulis sen die stakker horen kreunen en steunen èn mopperen natuurlijk, want zo'n jongen had direct ook wel in de gaten, wat er precies loos was met die kruik. Deze en nog vele andere mooie verhalen konden we horen uit de mond van de man, die wel een ereplaats verdient in deze reeks stadgenoten - die - we - allen-kennen, de net achtenzeventig jaar gewor den Koos Douma, een op en top Leeuwarder, die als „scheerder als toneelkapper en grimeur op een lang en veelbewogen leven kan terugzien. En die dat ook volgaarne doet, want deze tijd van raketten en atoomenergie mag dan misschien aantrekkelijk zijn voor de jeugd, voor een veteraan, die tegen de tachtig loopt, gaat er toch niks boven de tijd, toen de diligence nog over de kinderhoofdjes van de smalle Leeuwarder straten reed. De heer Douma heeft dat allemaal zelf nog meegemaakt en hij herin nert zich bijvoorbeeld nog best, hoe de elite van Leeuwarden zich voor de gebruikelijke nieuwjaars receptie van de Gouverneur naar het Paleis aan het Hofplein begaf: in hun prachtige, glimmend ge poetste koetsen met een keurig ge- uniformeerde koetsier op de bok en een tweede, niet minder fraai uitgedoste bediende „achterop twee maanden met vakantie gaan. Later heeft hij de diensttijd ook niet bepaald als een kwelling er varen: doordat hij zelf zijn supe rieuren het scheermes op de keel mocht zetten, ontstond er tussen commandant en gewoon soldaat al tijd een bepaalde sfeer van vriend schap en vertrouwelijkheid, waar van de milicien Douma nimmer ver zuimd heeft een passend gebruik te maken Met het burgerpakje weer aan kwam Koos Douma na zijn dienst tijd voor een korte periode in Mep- pel en Amstelveen terecht, tot hij „Ik weet niet, wat het precies is, maar dat mis je nu, er is nou een heel andere sfeer, het is lang zo gezellig niet meer. Maar dat wil niet zeggen, dat het vroeger zoveel beter was hoor de dienstmeisjes hadden het toen op hun kleine ka mertjes bij die hoge heren ook zo best nog niet.Maar gezellig, ja, gezelliger was het toen wel!" Kappersgezel Veertien jaar was de kleine en nog snorloze Koos, toen hij zijn loop baan als kappersgezel begon bij „Pa" Dumoree, de pruikenmaker in het Naauw, „de enige zaak in Ne derland, die op zondag gesloten was". Dat was dus in 1897 en in een tijd, dat er buiten de schouwburg nog heel wat pruiken gedragen werden: de mensen waren toen blijkbaar banger voor een koud hoofd dan nu. „We maakten daar hele pruiken voor mensen, die geen haar meer op hun hoofd hadden en ,toupeetjes' voor heren met al leen maar een kale plas. ,Pa' Du moree droeg er zelf ook een, maar daar kon je werkelijk niets van zien". In 1903 moest de heer Douma in militaire dienst, maar hij kon door de spoorwegstaking meteen voor naar Leeuwarden terugkeerde en bij Hendriks op de Nieuwestad (la ter Heikens en nog later V. D.) de zeepkwast in handen kreeg. „Die Hendriks had een elitezaak. Daar kwamen de Van Harinxma's, de Van Sminia's en de Van Eysin- ga's en niet te vergeten Boelens van Eysinga uit de Prins Hendrik straat: wanneer die iemand groet te, draaide hij zich helemaal om en zwaaide z'n hoed bijna tegen de grond. Aan de overkant had je de Sociëteit en op zaterdagavond had den we een concert voor de deur. Jongens, ja, wat was het gezellig daar; trouwens daar niet alleen. In het Mariannestraatje trad toen het Duo Carels nog op, die later naar de Korfmakersstraat zijn gegaan ach man, als ik er aan terug denk, wat was het allemaal nog anders toen!" Tijdens de eerste wereldoorlog was de heer Douma weer militair, daar na kwam hij bij Kindermans in de Schrans, waar hij een dikke dertig jaar gebleven is, eerst bij de heer Kindermans zelf, later bij de 'heer Talman, die het toneelkappen van de eerste overnam. Bij het toneel Het was in dit bedrijf, dat de heer Douma als grimeur in contact kwam met het Friese toneelleven in al z'n schakeringen. Hij trok, gewoonlijk op de fiets en niet zelden bij het slechtste weer, de hele provincie door, schminkte beginnende amateurtjes in Oost- mahorn en Oosterzee en beroeps- artisten van naam in Sneek en in Leeuwarden en hield in die tien tallen jaren honderden mensen let terlijk een masker voor. Tot 1954, toen hij dus al over de zeventig was, heeft hij dit gri- meurswerk volgehouden, toen vond hij, dat hij genoeg tonelisten bij de neus had gehad en hield er mee op. Nu geniet hij dus van een rustige ouwe dag, maar vaak gaan z'n ge dachten terug naar de duizenden toneelvoorstellingen, die hij van achter de coulissen af heeft gezien van verenigingen, die nog altijd bestaan en volle zalen trekken en van toneelclubjes, die al lang ge leden ter ziele zijn gegaan. Maar tweemaal heeft de heer Dou ma het in heel die lange toneelloop baan meegemaakt, dat een voor stelling, door onvoorziene omstan digheden niet kon doorgaan en maar eenmaal liep het op de plan ken op zo'n janboel uit, dat de to neelmeester het doek al ver voor het eind van de voorstelling liet zakken. Nóg herinnert hij zich een vergeefse reis op de racefiets naar Oudkerk, waar letterlijk nog geen hond in de zaal zat, toen het aanvangsuur sloeg. „Jimme mutte mar weer naar huus gaan" zei ba ron Van Sminia toen. Een andere keer was de heer Douma al op weg naar Akkrum, toen er plotseling boven Friesland een orkaan los barstte en de wereld leek te ver gaan. Ook op die avond kwam de grimeur niet aan 't schminken toe. En die janboel was hier in ons eigen Leeuwarden, waar de operet te Rosemarie draaide in Zalen Schaaf, „vóór Ome Louis er in kwam om er de zaak te reinigen". Halverwege de voorstelling ont stond er zo'n ruzie in de zaal en werd het zo'n algemene knokpartij, dat ze toen met het toneelspelen maar opgehouden zijn. Maar overigens is het altijd goed gegaan en brachten de tonelisten hun voorstelling tot een goed eind bij wijze van spreken dan, want soms zegt de heer Douma met een milde glimlach leek het ge woon nergens op. Wat dat betreft heeft de bejaarde grimeur uiteraard ook alles gezien: voortreffelijk to neel, heel middelmatig toneel, maar ook onbeschrijflijk slecht toneel. Maar hoe ze op de planken ook mochten zijn, uitblinkend, maar zo zo of uitgesproken slecht, de heer Douma heeft ze allemaal met veel toewijding geschminkt. En hij zou er meteen weer mee beginnen, wanneer hij vijftig, zestig jaar jon ger was

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1961 | | pagina 5