Gerrit Visser D, Stadgenoten staat al veertig jaar met pullen en potten op de markt DIE WE ALLEN KENNEN 9 Gerrit Visser bij de ketels en trekpotten en pallen en potten, waar hij zeil zo veel van houdt. Achter hem: de trouwe hulp De Jong. 'e jongere generatie kent hem alleen als de man van de vrijdag markt, die uiterlijk wat ongeïnteresseerd in een typische halfgebogen houding achter z'n pullen en potten staat en zo nu en dan de vragende blik van een aspirant-koper beantwoordt met de zangerige uitroep „Gulden een prijs, die kennelijk zeer wel bij de meeste van zijn veelsoortige artikelen past de ouderen zullen hem ook nog hebben meegemaakt als de man met de groentekar, wiens appels en peren altijd net even beter en bovendien nog een tikje goedkoper waren dan die van de concurrent. Voor allen is Gerrit Visser altijd een bijzondere figuur geweest, een koopmantsje, die rustig z'n eigen weg ging en meestal kennelijk meer dacht dan ie zei. De klant, die eens in Vissers minuscule winkeltje aan de Nieuweburen z'n oog liet vallen op een oude aarden kruik, wist dan ook direct waar ie aan toe was, toen hij, na het horen van de vraagprijs „Twee-vieftig" een daalder bood en Visser onderwijl al terugsloffend van de winkel naar z'n huiskamer brommend antwoordde: „Oek nog voor gien twee negen en veertig!" Gerrit Visser is een stadgenoot, zoals er misschien niet zo heel veel meer zijn. Hij voelt zich met hart en ziel verankerd aan deze stad en zijn banden met Leeuwar den zijn zo echt, dat hij nooit lan ger in de provincie blijft, dan be slist noodzakelijk is. „Soms vrage ze mie te eten, mar dan bedenk ik een smoesje om mar weer gau naar huus te kan nen. 't Is vreemd miskien, mar al leen in 'e stad voel ik mie tuus!" En dat terwijl Vissers wieg niet in Leeuwarden heeft gestaan! Hij is een Rijperkerkster van geboorte en hij was al vierentwintig, toen hij zich vestigde in de stad. De handelsgeest zat er toen al heel lang in, want hij was nog maar een jongen van elf, toen hij al met een diske op het ijs stond bij de brug in Rijperkerk. „Toen kon je nog rekene op vier, vijf weken ies en dan reed ik mor- res vroeg naar de stad, kocht koe ken bij Janusch op 'e Wuttelhaven en sinaasappels in 'e Breedstraat bij de Metz en ventte die dan uut op het ies: dat was een aardig hanneltsje!" In Leeuwarden begon Gerrit Visser z'n loopbaan bij de bloemist Bu- ma in de Schrans maar dat was niks voor hem. Op een goeie dag kwam hij thuis en vertelde z'n vrouw kort en goed, dat hij het vertikte langer te werken bij die man. Hij kondigde aan een partij komkommers te zullen kopen en „peerkes" en „kruusbeien" en ging in een kermisweek met veertig korven kruisbessen als fruitkoop man van start. Dat beviel zo goed, dat Visser spoedig met een karretje naar bui ten trok: alle dagen de Wouden in, zeven uur 's morgens weg en half zes 's avonds terug. Vooral in die tijd heeft Gerrit Visser heel wat meegemaakt en eenmaal over de sterke stukjes uit het verleden aan het woord blijkt hij in het ge heel niet de zwijgzame figuur te zijn, die hij schijnt. „Op een keer kwam ik bij een ouwe boer in 'e Kleine Geest. Hij zei: Goeiemorgen, koopman, kom er es even in mut je een slukje hewwe? Nou, wat graag zei ik, want je mutte niet liege in zo'n geval. Mar goed: toen zeit die boer: jou mutte zorge, dat ik een huus- houster krij! - as het je lukt, dan krij je vieftien gulden. Nou, ik zal mien best doen, zei ik, dat ik scharrel hier in 'e stad een mok- keltsje op en breng dat naar die boer. Hier is al een huushouster voor je, zei ik. Moor, zei die, nou krij je eerst zeven en een halve gulden en as ze bevalt, krij je de andere zeven en een halve gulden de volgende week. Ik er de vol gende week dus weer op al en deur 't raampke heen zag ik dat mokkeltsje al lekker op 'e skoot zitten bij die boer. Nou, mooier kon het niet vanzeli, dat ik zei goeie morgen, ik kom om mien senten, hoe liekt datEn wat zeit toen die boer? An dat kien hew ik niks, die kan nog gien gat in 'e sokken stoppe, dus nim ze mar gauw weer met. Ja, hè je het ooit zo beleefd?" Een andere keer deed Visser beste zaken bij een boer in z'n geboorte dorp Rijperkerk. Er was daar een schuur afgebroken en daar kwa men nogal wat ijzeren platen uit. Toen het moment van afrekenen kwam, bleek de boer veel zin te hebben in het hondje, dat Visser bij zich had een aanlopertje van een onbestemd ras. Met nog een rijksdaalder toe kreeg Visser de hele partij ijzer in ruil voor dat beest. Toen hij er een week later echter weer op het erf kwam, stoof die boer woedend op. Hij wilde pot- verdrie wel eens weten, wat voor een hond hij had gekocht, want dat dier had alle kippen doodgebeten „en nou leit er seis ek under de groun!" Het was een doodgewone „hon" antwoordde Visser, „mar je salie 'em wel loslaten hewwe en dat is jou fout. Op de terugweg van de Wouden naar Leeuwarden dook een andere hond van Visser de sloot in en haalde twee vette eenden op de wal. Op hetzelfde moment kwam er in het donker een fietser aan en Visser dacht niet anders, dan dat het de politie was. „Binne die eenden van jou?" vroeg die man. Nee, zei ik, die binne niet van mij. Nou, zei die kerel, dan nim ik ze mar met!" Ook in de stad zelf heeft Gerrit Visser wel eens wat beleefd, waar over hij nu z'n gedachten nog wel laat gaan. „Ik kwam eens in 't Droevendal bij Speulstra, toen De Roos zei, dat ie een mooi hanneltsje voor mie had: honderd kokosneuten. Wat wuust er voor geve, vroeg ie. Vijf gulden, zei ik. Dan binne ze ve- kocht, zei hij. Nou waren die din gen niks weedig, want ze waren overjarig, mar dat kon je van 'e butenkant niet zien. Ik koop er dus vijf goeie kokosneuten bij tweeëntwintig centen inkoop en leg die bij het handvat op 'e kar. Mooi, ik er met naar de Put en daar begin ik te roepen: „Kokos neuten een kwatsje dikke ko kosneuten vijf en twintig cent!" Meteen komme alle joaden er an- vliegen. Een kwatsje? vroegen ze. Dat bestaat niet, dat kan jou voor een kwatsje niet doen. Nou, zei ik, jimme zien het wel, wat ik voor een kwatsje doen en mèt pak ik zo'n goeie kokosneut van twee entwintig centen en laat die ach ter mie stuk valle op 'e straat. Nou man, die joaden pakke die kokos neut, beginne er an te eten c:i in de tied van een ogenblik beur ik daar vijfentwintig gulden op 'e Put! Goed, ik gauw fut naar huus en om twaalf uur, ja hoor, daar had je al een van 'e Keuringsdienst. Wat hewwe jou uuthaald op 'e Put, Visser? vroeg ie, het leit daar be zaaid met kokosneuten en der is niet een, die niet bedurven is! Nou, da's mie oek wat moois, zei ik, hoe mutte we nou? Tja, zei die, ik zal 't deurgeve an 'e baas, dat jou salie er wel meer van hore. 'sAvons kwam die snuiter terug en zei, dat de baas zeit had, da'k 't niet weer doen moest. Mar zei die er bij het was gesloten handel; dat ze bedurven waren konnen jou oek niet zien! Mar in tussen was er oek een boodskap- ke komen, da'k om zes uur even bij Wiener in 'e Sacrementstraat komme moest. Nou, ik er heen. Wiener staat in 'e deur en daar komt het van boem-boem-boem bij de trap neer allemaal kokos neuten man! O, zei ik, was dat de boodschap. Ja, zei hij, jou vekope hier nooit weer voor een cent, je hoeve hier niet weer te kommen. Mar een paar dagen later kwam ik er weer met mooie appels en toen kochten ze alweer, ja, ja!" Intussen was Gerrit Visser ook op de vrijdagmarkt al een bekende figuur geworden niet met appels en peren en al of niet bedorven kokosneuten, maar met potten en pulletjes, Hesjes, ketels en kanne tjes, kortom, met al het kleingoed van een rommelmarkt. Al langer dan veertig jaar staat hij daar nu de laatste tijd steevast met z'n trouwe hulp De Jong en als het aan hem ligt zal hij daar nog jaren staan. Want zoals eens de handel in ap pels en peren heel z'n hart had, zo is Visser ook vergroeid met de handel in het kleine spul, waarvan hij soms slechts node alscheid neemt. ,,Want man, wat hou ik er seis van, van al die pultsjes, het is prachtig spul!"

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1961 | | pagina 9