20 Evelientje krijgt haar overall aan en allen samen zitten gezellig thee te drinken. Dan moe ten vader en moeder weer naar de bus om naar huis te reizen. Tante en Evelientje en Koos en kleine Beppie gaan mee naar de bushalte. Jaap is naar 't land gegaan om vader en de broers te helpen. Evelientje krijgt wel even een prop in haar keel als vader en moeder haar om helzen en in de bus stappen en de chauffeur de motor aanzet. Daar gaan ze dan en zij blijft alleen Maar tante zegt: „Koos, wil jij Evelientje even wijzen waar zij slaapt? Dan kunnen jullie sa men de koffer uitpakken." Koos neemt Evelientje bij de hand en samen klimmen ze de trap op naar de zolder. Daar is een heerlijk klein kamertje waar Koos en Bep pie anders slapen, maar dat nu voor Koos en Evelientje is. Beppie is naar vader en moeder's kamer verhuisd. Er is een behang met rose roosjes en er hangen witte gordijnen en uit het raam kun je heel ver weg zien over de wei landen en de aardappelakkers. In de verte ligt een kleine stad met wallen en oude bomen. „Daar is 't volgende week ker mis", vertelt Koos, „dan mogen we in de draai molen en dan krijgen we een zuurstang en dan gaan we poffertjes eten!" 't Lijkt Evelientje heerlijk toe en verlangend kijkt zij uit naar de stad, maar die ligt te ver weg om te kunnen zien of de kermis al opgebouwd wordt. De meisjes pakken de koffer uit en leggen alles netjes in de kast. „Wat heb je een mooie zonne- jurk!" zegt Koos. „Ik heb er geen. Moeder zegt dat zij nog geen tijd heeft om er een voor mij te maken. Ik loop in een truitje en broekje, dat is in de wei veel makkelijker, zegt moeder." Evelientje kijkt naar haar zonnejurk: ja, die is wel èrg mooi, lichtblauw met witte margrieten. .Maar misschien mag zij ook wel eens met een broekje en een truitje in de wei lopen, want zij wil nu net zo doen als haar nichtje. „Kom, we moeten naar beneden gaan om brood te eten, ik moet de tafel dekken." Evelientje gaat met haar mee en wil ook helpen. „Goed zö!" lacht tante, „we krijgen er een kracht bij. Daar ben ik blij om." En ze geeft Evelientje een dikke zoen en die denkt: het is hier bijna net zo fijn als bij moeder. Er gaat een gejuich op als de doos met flikken te voorschijn komt, want allemaal houden ze van chocola. Na 't afwassen laten Jaap en Koos alles zien aan Evelientje: de kippen en de haan met fel gekleurde staart, de moeder-poes met vijf kleine poesjes die door 't hooi buitelden, de kalfjes die dichtbij huis vastgebonden staan en die zulke gekke sprongen maken als de kin deren er dichtbij komen. Hector loopt overal met hen mee en snuffelt af en toe eens aan Evelientje's jurk, maar hij laat zich aaien en bromt niet als Jaap hem speels aan de staart trekt. „Hebben jullie geen geit?" vraagt Evelientje. „Ja, nou!" roepen Jaap en Koos, „die staat bij de bleek" en zij hollen om het huis heen en ja, daar staat een grote witte geit. „Stoot hij niet?" vraagt Evelientje weer. „O, ja", zegt Jaap, „kijk maar" en hij duwt met zijn hand tegen de witte kop en meteen gaat Mieke, de geit, in gevechtshouding staan en begint te duwen en te stoten. Evelientje gaat een eindje achteruit. „Wat èng!" zegt ze. „Eng?" zegt Jaap verbaasd, „dat is toch heel gewoon! Mieke wil spelen. Maar Arend zegt dat je een stadskind bent en je bent natuurlijk bang voor een geit!" „Ik ben helemaal niet bang voor Mieke", zegt Evelientje verontwaardigd. „En mijn moeder heeft vroeger ook op deze boerderij gewoond en die heeft mij verteld van de koeien en de geiten en de kippen. Dus ik ben maar een half stadskind, hoor!" „Kom, kinders, jullie moeten naar bed!" roept tante Boukje. En Evelientje en Koos klimmen de trap weer op en onder 't uitkleden kijkt Evelientje uit 't raam naar de stad in de verte: daar is volgende week kermis en daar mag zij in de draaimolen. En als tante haar goedenacht komt zeggen, slaapt zij al half en zegt alleen maar: „en dan mogen we poffertjes eten...." MAJA VAN HEEMSTRA

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1962 | | pagina 20