STUKJE Willi ST.IUSIiR.WHT WEED OPHIEUW GEGEMEN BABBELTJES OP DE BRUG 7 Op dit kaartje van 1550 kunnen we zien, dat de nieuwe verdedigingsgracht de hele stad al omsluit. De zuidelijke arm van de gracht, beneden op de kaart en links van de Wir- dumerpoort, liep daar, waar nu het Wilhelminaplein is, de noordelijke tak, bovenaan de kaart, liep langs de huidige Prinsentuin. De vorige maand hebben we gezien, hoe de Leeuwarders van de vijftiende eeuw besloten een gracht om de hele stad heen te graven om zich tegen mogelijke aanvallen van vijande lijke benden te beschermen. Die gracht, de eer ste verdedigingsgracht dus, omsloot het oude deel van de stad, dat zich, ruwweg gezegd, uit strekte van de Bagijnesteeg tot de Tweebaks- markt en van de Nieuweburen tot de Wirdu- merdijk. Toevallig kwam, op hetzelfde moment, dat het februarinummer van de Leeuwarder Gemeen schap met ons babbeltje-op-de-brug over deze stadsgracht van de persen rolde, het ontstaan van dit water ook nog op een andere manier in de belangstelling te staan en wel door een bijzonder interessant en belangwekkend bodem onderzoek van het Biologisch Archeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Groningen. Om nog eens na te gaan of het deel van deze stadsgracht tussen de Nieuwestad en de Bagij- nestraat misschien vroeger de loop van de Ee volgde en dus tussen 1398 en 1462 niet nieuw gegraven zou zijn een veronderstelling van stadsarchivaris Jhr. M. J. van Lennep had men in de tuin van het pand van de firma Y. Minks aan de Weerd een enorm gat gegra ven van bijna zes meter diep. Het onderzoek kon de veronderstelling van de heer Van Lennep nog niet bevestigen, maar leverde wel aanwijzingen op, die zijn theorie aanvaardbaar maken. De lezing van de vroe gere stadsarchivaris Wopke Eekhoff, die de Ee bij het Gouverneursplein in een inham van de Middelzee liet uitstromen, zou dan niet juist zijn geweest, evenmin als de stelling, dat het graven van de gracht langs het Heerenwaltje nodig werd, toen deze inham dichtslibte. Uit dit onderzoek en de veronderstelling van onze stadsarchivarissen blijkt wel, dat er nog door FENNO L. SCHOUSTRA De opgraving aan de Bagijnesteeg bracht veel interessante dingen aan het licht. Hier toont de heer G. Elzinga van het Fries Genootschap een belangstellende kijker een van deze vondsten. steeds geen zekerheid bestaat over bepaalde ontwikkelingen in de vroegste geschiedenis van de stad, wat trouwens niet zo'n wonder is, want een gericht onderzoek is er in de zevenhonderd jaar van het bestaan van Leeuwarden nog nooit geweest. Verrassend was, bij het graven van het gat tussen de Weerd en de Bagijnesteeg, de enorme hoeveelheid materiaal, die er naar boven kwam: kaken van koeien en paarden en varkens en schapen, scherven van potten uit alle eeuwen sinds de kalender het jaar 1200 aanwees, frag menten van fraai beschilderde tegeltjes, stuk ken en brokken van ander aardewerk en zelfs een benen schaats met voor het bevestigen van de „riemen" twee kogelronde gaten erin. Verder kwamen er uit de onderste lagen van de sleuf schelpen te voorschijn, die in oer oude tijden door de golfslag van de Middelzee moeten zijn aangevoerd en vond men er ver koolde resten hout, die er op wijzen, dat er op deze plaats ook branden hebben gewoed. Heeft het verleden ons dus veel onzekerheden en geheimpjes nagelaten, vast staat wel, dat kort na het voltooien van de verdedigings gracht de vereniging plaats vond van de stad Leeuwarden met de parochies Oldehove en Hoek. Dat was in 1435 en de wal langs de stadsgracht tussen de Nieuwestad en de Grote Kerkstraat, die men kort tevoren met zoveel vlijt had op geworpen, werd nu geslecht, omdat ze uit een oogpunt van verdediging geen betekenis meer had, nu het groter geworden Leeuwarden zich immers aan beide zijden van de gracht uit strekte. Wel werden er direct plannen gemaakt om het nieuwe Leeuwarden door het graven van een tweede, grotere gracht tegen eventuele vijanden te beveiligen, maar de hoge kosten, die dit werk zou vergen, schoof het plan op de lange baan. Terst in het laatst van de vijftiende eeuw, toen vooral de boter- en kaashandel de stedelijke schatkist aanzienlijk in gewicht deed toenemen, konden de sluimerende plannen worden uitge voerd. De beroeringen van het onveilige platte land maakten het toen trouwens ook wel heel erg noodzakelijk, dat de stedelingen de handen uit de mouwen staken om wat aan hun verde diging te doen. Omstreeks 1481 werd daarom begonnen met het graven van een nieuwe, brede gracht en het opwerpen van een nieuwe, hoge wal en wel aan de zuidkant van de stad, waar nu bij de Amsterdamsche Bank de Huizumerbrug over het water van de Weaze ligt. Langzaam vorderde men met het graafwerk in westelijke richting over het huidige Wilhelmi naplein naar het punt, waar nu de nieuwe Schaverneksbrug ligt en waar de Nieuwlands- vaart ook toen al het afvalwater van de binnen stad naar het zuiden voerde. Nieuwe onenigheid tussen Leeuwarden en het omliggende platteland leidde, nog voor er een flink deel van de stadsgracht was voltooid, tot een aanval van enkele Schieringer edelen en verschillende rooflustige benden, die de stad aan de nog onbeschermde noordwestkant bin nenvielen. Hun bedoeling de stad door brand te verwoesten mislukte evenwel door de waak zaamheid van de burgerij, die de indringers tot een snelle aftocht dwong, maar toch zou Leeuwarden kort daarna voor een deel door het vuur van een ontzettende brand wor den verwoest. In 1483 namelijk zette een brand in een potte- bakkerij bij de Korfmakerspijp het hele oosten van de stad in vuur en vlam, waarbij meer dan tweehonderd huizen verloren gingen. Deze ramp betekende voor de stad een enorme finan ciële tegenslag, maar het graven van de ver- dedigingsgracht kon toch doorgang vinden, tot nieuwe rampen het voltooien van de verster king om de stad verhinderden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1962 | | pagina 7