LEEIIMDE» EN HET
IIIJI MUUIS
zult wel moeten toegeven, dat deze afbeel
ding een buitengewoon mooi hoekje van zeer-
oud-Leeuwarden weergeeft! Cornells Pronk
maakte in 1742 deze tekening. Rechts het stad
huis met de schandpaal, in het midden het
prinselijk hof en geheel links het weeshuis.
Een figuurtje staat in de geopende deur en
andere figuurtjes zitten op een bank tegen de
voorgevel. Deze en de personen die verder de
tekening stofferen, dragen natuurlijk de kleding
van de achttiende eeuw.
Wie waren er nu in het weeshuis om voor de
kinderen te zorgen? In de eerste plaats de wees
vader en weesmoeder; het zijn in later jaren
altijd echtparen geweest die aan het hoofd van
het huis stonden. Dan de „meiden" in de keu
ken, een woord dat toen heel gewoon was om
ongetrouwde vrouwelijke personen aan te dui
den, want ook de weesmeisjes stonden als
„meyden" te boek. Verder waren er de bakker
brouwer en de kleermaker, voorts alle hulpen
voor de veestapel, die echter later afgeschaft
wordt.
Natuurlijk kwam het zwaartepunt van het werk
neer op de weeshuisvader en -moeder. Alleen
al het nagaan van de werkzaamheden in huis:
de lange gangen moesten worden geschrobd,
al het koper en tin (men at en dronk uit tin)
moest worden gepoetst en geschuurd, de enor
me was van elke week, het onderhoud van
slaapzalen, eetzaal en andere vertrekken, de
enorme porties die gekookt moesten worden,
daar had men de handen al vol aan.
Maar de verzorging van de kinderen (al zal dat
niet geweest zijn zoals men dat nü doet!) en
hun kleren waren ook niet voor de poes. In de
archieven leest men dat de moeder op een ge-
gegeven moment extra geld kreeg voor het
kammen van de vele hoofdjes! Ook waren er
natuurlijk wel eens zieke kinderen. De kleding
moest op zondag worden ingenomen en de zon
dagse daarvoor in de plaats gegeven worden.
Vader en moeder waren 's avonds het laatst op
de been om de poort te sluiten en na te gaan
of nergens kaarsen brandden, 's morgens waren
zij het eerste op om het personeel en de „werk
jongens" te wekken en later de andere kinde
ren te roepen en te zorgen, dat niemand met
een lege maag aan het werk ging. Vader en
moeder waren garant voor het gedrag van de
kinderen in huis en daarbuiten, vader moet
alles regelen wat het werk van de jongens be
treft, wat ook niet steeds van een leien dakje
ging, want jongen en werkbaas konden het niet
altijd samen vinden. Vader moet voor en na de
maaltijden een gebed zeggen en hij en moeder
moeten de kinderen naar de kerkdiensten ver
gezellen en zij moesten bij het cathegesatie-
onderwijs aanwezig zijn. Zij waren verantwoor
delijk voor al het aan bederf onderhevige voed
sel en zorgden dat er niets eetbaars werd weg
gegooid (men kon 's avonds aan de poort dan
ook om eten komen) en dat alles op tijd werd
gecontroleerd. De vader had de administratie
van nieuwe en van uitgaande kinderen, hij
moest de buitenbezittingen van het weeshuis
nagaan en aangifte doen, wanneer daar iets
verbouwd of vernieuwd moest worden. Hij was
er verantwoordelijk voor dat de rekeningen
zouden kloppen en door heren voogden betaald
konden worden. De moeder zal in het voorjaar
bij de grote schoonmaak wel niet geslapen
hebben van opwinding over alles wat er ge
kocht moest worden om dat schoonmaken mo
gelijk te maken: borstels en zeep en blauwsel
en duinzand, stijfsel en handschrobbers, steen-
bik, zwarzelton en lakmoes, hoekwitters, witsel-
en katuin we zouden heden ten dage wer
kelijk niet weten wat we daar allemaal mee
moesten doen!
Maar zowel vader als moeder werd voorge
schreven dat zij met de overige personeelsleden
„in vriendschap, vrede en eenigheit samen le
ven en omgaan, 't beste van 't weeshuis en
kinderen behartigen, ook de kinders op eene
vriendelijke wijse bejegenen en tracteren (ver
zorgen)" en beide hadden zij recht op kost,
vrije inwoning, vuur en licht, was en verzor
ging bij eventuele ziekte. Natuurlijk kregen zij
een tractement en de vader ontving daarboven
jaarlijks twee paar schoenen en alle twee jaren
een nieuwe hoed en de moeder kreeg jaarlijks
twee paar muilen. Dat was in die tijd zéker een
attractie, zoals nylons of een radio-op-de-kamer
het nü is.
De bakker-brouwer moest hand- en spandien
sten verrichten in huis en bij het schoonhouden
van plaats en straat, het aanbrengen van turf
voor de vele kachels en hij moest vader en
moeder bij de kerkgang vervangen, wanneer
deze uit waren. De kleermaker ging natuurlijk
over de kleding en moest ook nog kinderen
opleiden op zijn „winkel", wat niet altijd met
enthousiasme van de zijde van de wezen ge
paard ging.
M. J. VAN HEEMSTRA
DE DRUKTE
OP HET
WILHELMINAPLEIN
TER
GELEGENHEID VAN
HET BEZOEK DER
KONINKLIJKE FAMILIE