Kinderen van Weeshuis pas in 1956 in »gewone« eren hejze.runrirLeL^ Het huis aan liet Zaailand VAN OUDS SINDS 1855 tJie* NAAUW 8 Het is merkwaardig dat in de eerste vier eeuwen van het bestaan van het OBW men, wat de kleding der wezen betreft, mee ging met eigen tijd. De mode veranderde niet zo vaak als tegenwoordig, de stoffen waren onverslijtbaar, men heeft misschien wat la ter een bestaande mode overgenomen, maar het bleef niet bij het oude. Wij kennen het oudste costuum wat jongens en meisjes betreft van de gepubliceerde fo to's van de gevelsteen en het verbrande poortje. Witte kragen voor de kinderen, de meisjes waarschijnlijk met een witte huif, in elk geval met lange mouwen, strak lijf je en lange rokken; de jongens met de pof broek, het wambuis en de grote hoed. Het volgende beeld van de kleding, althans die van de meisjes, kunnen we zien op de tekening van Pronk uit de 18d& eeuw; eni ge schonen zitten voor het weeshuis, één staat in de geopende voordeur en we aan schouwen witte mutsjes en kragen en schort jes, wijde lange rokken het verschilt ogenschijnlijk niet van de vrouwtjes die verderop staan. Van de costuum-poppen en van beschrijvin gen van hen, die die kleding nog gedragen hebben, weten we dat in de vorige eeuw de jongens voor 's zondags een fel-rode rok en een zwarte lakense broek droegen en daar bij een hoge zwarte hoed opzetten. De meis jes droegen het oorijzer, de witte fichu, lan ge witte zeemleren handschoenen, zwart-ro- de jurk, witte schort en boven op het oor ijzer een kapothoedje. Het was heel begrijpelijk dat men droeg, wat er gedragen werd door het kind van die tijd. Maar toen het oorijzer en zeker de ka- pothoed al lang afgeschaft waren voor andere kinderen en ook voor ouderen, liepen de weeskinderen er nog altijd mee. Wel werd er steeds iets aan het costuum ver fraaid of veranderd, vooral aan dat van de jongens, men deed de uiterste best de kin deren zo goed mogelijk en zo degelijk mo gelijk te kleden, maar pas in 1936 is het oorijzer voor goed afgeschaft! De buitenwe reld ging er zich mee bemoeien, er werd zelfs in de courant over geschreven, en de kinderen zelf snakten naar modernisering. Van allerlei werd bedacht om modern te zijn en toch nog een soort gestichtskleding te behouden, dat was nu eenmaal de sfeer van die tijd. Maar tegenwoordig ziet men geen verschil meer in kleding tussen een kind dat wèl, of dat niét in het OBW wordt opgevoed. Met de afschaffing van het oude costuum ging een nu ongekende pracht verloren! Men mag het niet terug verlangen, maar men mag het wel jammer vinden dat veel dis tinctie te loor ging. Het moet in de vorige eeuw een indrukwekkend gezicht zijn ge weest 's zondagsmorgens de stoet wezen naar de kerk te zien gaan: de kleintjes voorop, daarachter de groteren en groten. De jongens in hun rode rokken en met de hoge zijden, de meisjes met de schitterende metalen kappen, daarover de witte kant, de rode lijfjes en zwarte rokken. Naar oude ge gevens is nog een stel kleding voor jongen en meisje in het OBW gemaakt en dat wordt bij speciale gelegenheden als bijzon derheid gedragen. Er zijn nog de costuum- poppen, er zijn de herinneringen van enke le wezen o.a. neergelegd in het orgaan van de oud-wezen. Met de fel-rode rok kon je nooit eens stie kem uit school blijven of slootje gaan sprin gen op een terrein, waar je niet hoorde te zijn! Met de lange rok en het strakke lijfje en de vele onderrokken liep je 's zomers te puffen, als andere meisjes met dunne zomer jurkjes rondholden. Aan de andere kant: overkwam je iets, iedereen wist waar je thuis hoorde en je moest de naam van het huis ook daarbuiten hoog houden. En als je ouder werd vond je 't toch ook wel mooi er zo knap mogelijk uit te zien en muts en oorijzer foutloos op te zetten. Dat oorijzer kreeg je op je tiende jaar, het was van zilver. De kinderen, die hoorden dat het oude cos tuum geheel afgeschaft zou worden, waren zo opgewonden, dat gememoreerd wordt: „eenige meisjes waren zondagmorgen al vroeg wakker van deze emotie". Ook de onderkleding werd geheel gemoderniseerd, men stapt af van alles wat met vroeger te maken had. De lange handschoenen, de trip jes, de bottines, de gebreide zwarte cape'jes voor 's winters, de kleine petjes voor de jongens, de stijve frontjes. Het zwart en rood behoort tot het verleden. Wel hebben de meisjes voor netjes een jurk van donker rode stof, een kleur die elk kind eigenlijk goed staat maar het model mogen zij zelf uitzoeken en dus is van een „uniform" geen sprake meer. Het doet een mens goed na het lezen in de oude papieren over al die, nu onbeken de, stoffen voor de kleding (en de daar van gemaakte kledingstukken nauwelijks meer te kunnen thuisbrengen), in later tijd in de notulen tegen te komen de begrippen als: zwempakken, trainingspakken, pull overs, regenjassen, shorts en andere heden daagse kinderkleding. M. J. van Heemstra.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1962 | | pagina 9