20 De kinderen zaten in de klas. Zij waren van daag zo lastig, dat meester niet wist wat hij ermee beginnen moest. Miesje had al twee maal haar inktpot omgegooid. Kees en Pie- ter hadden gevochten, de een had een blauw oog en van de ander was het bloesje ge scheurd. Teun kende zijn versje niet. Leentje had haar rekenboek vergeten mee te bren gen, zij had thuis voor straf sommen moeten maken en nu had zij het boek thuis laten lig gen. Een paar van de jongens hadden eikels over de vloer uitgestrooid en daar was de juf frouw van de eerste klas op uit gegleden en had zich pijn gedaan aan haar been. Twee meisjes waren de klas al uitgestuurd en mees ter dacht bij zichzelf: als het zo doorgaat, dan moeten alle kinderen de klas uit en houd ik niemand meer over. Tovenaar Pierlepoef kwam op zijn wandeling langs de school en hij dacht: daar is iets niet in orde! Hij had gelijk ook, want net op dat ogenblik stootte Pietje een bloeiende gera nium van de vensterbank. En inplaats dat hij zei: „het spijt mij, meester!" begon hij hard op te lachten, toen meester zei, dat hij voor de klas moest komen. Toen begonnen een paar meisjes te giechelen en meester werd rood van kwaadheid. Pietje werd ook de klas uitgestuurd en nu stonden er al drie kinderen op de gang. Die waren doodsbe nauwd, dat het hoofd van de school langs zou komen, want dan zou er wat waaien. Meester had sommen opgegeven en de kin- deren zaten gebogen over hun schriften en probeerden met krassende pennen de som men uit te rekenen. Jaap, die maar niet uit een aftrek-som kon komen, zat te spieken bij zijn buurman. Op eens hoorde hij een stem zeggen: „Jaapje, jij spiekt, dat mag niet!" Jaap kreeg een kleur als vuur, waar kwam die stem van daan? Het was net alsof iemand achter hem stond, maar toen hij omkeek zag hij alleen Leentje en Frietje die achter hem zaten. Kees zat te dromen, hij was de hele reken som vergeten en dacht alleen nog maar aan zijn nieuwe fiets, die hij straks mooi zou op poetsen. Opeens hoorde hij een stem: „Kees, waarom werk je niet?" Hij schrok op, keek om zich heen het wat net alsof die stem uit de planten voor het raam was gekomen. Maar daar stond niemand, haastig ging hij aan 't werk en maakte zijn sommen af. Corrie en Mientje, die helemaal achterin de klas zaten, keken samen in een mooi nieuw boekje, dat Mientje op haar verjaardag had gekregen. Het ging over een meisje, dat een nieuwe jurk kreeg en de jurk stond erbij ge tekend die was prachtig! Sommen ma ken? ho maar! Opeens hoorden zij een stem: „Leg dat boekje weg en maak je sommen!" Schichtig keken zij naar de meester, maar die zat voor de klas een heel eind van haar weg. Zij legden gauw hun boekje weg en gingen aan 't rekenen. Zo gebeurde het met elk kind, dat niet goed werkte die middag. Ze hoorden een boze stem en wisten niet waar die vandaan kwam. Ze schrokken er van en gingen aan het werk en meester hoor de geen geluid meer. Die begreep daar niets van. Straks waren ze zo onrustig geweest en hij had gedacht nooit meer stilte te krijgen en nu zat iedereen te werken of zijn leven er van. Straks waren ze zo onrustig geweest en drie kinderen op de gang mochten weer bin nen komen, zij gingen dadelijk aan het werk en men hoorde hen niet. Toen het een kwartier voor vier was, keken meester en de kinderen samen de sommen na. Niemand had een fout gemaakt! Meester keek eens naar al die kindergezicht jes, die zo blij keken, omdat zij zo goed ge werkt hadden. „Jullie lijken wel betoverd!", zei meester. „Morgen lees ik een extra half uur voor, omdat jullie zo zoet bent geweest." En toen ging de bel en de kinderen holden naar buiten en naar huis. Meester wist niet dat tovenaar Pierlepoef aan 't werk was geweest. Die had vlak bij het raam gestaan en had zachtjes gezegd: „Alle kinders worden zoet, maken al hun sommen goed, meester is dan blij, oef, oef! dat's de wens van Pierlepoef." MAJA VAN HEEMSTRA.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1963 | | pagina 20