Kleine pligten voor
kinderen en jonge
lieden
Tjljemsierltunst Sterhenêurd
VOOR AL UW
BLOEMWERKEN
m&* m
7
Dit is de titel van een boekje, dat in
1826 bij G. T. N. Suringar in Leeuwarden
werd uitgegeven. Als ondertitel staat er:
Voorgesteld in onderhoudende verha
len" en het is vertaald uit het Hoogduits.
Het boekje is te vinden in de bibliotheek
van de Ottema-Kingma Stichting. De
voorrede van „De Verzamelaar en Ver
taler" mogen wij u in zijn geheel laten
lezen, opdat men wete hoe men in die
tijd de taak van een kinderboek zag.
„Meermalen hebben wij, met en zonder
naam, in dezen en genen vorm, geschriften
voor de jeugd van allerlei ouderdom, stand
en vorderingen, geleverd, en telkens met het
beste gevolg. In onze dagelijksche buiten-
landsche lektuur kwamen ons verhalen voor,
ons, tot hier toe, nog nieuw en onbekend, en
van eene alleszins nuttige strekking voor het
ontluikend geslacht, daar zij de zoogenaam
de kleine pligten betreffen, niet omdat zij, op
zich zelve gering zijn, maar dewijl de beoe
fening of afwijking van dezelve, meer dan
van andere, wordt over het hoofd gezien. De
beste daaruit, immers naar ons inzien, ko
zen wij ter overneming, om ze onzer Va-
derlandsche jeugd mede te deelen. De jaren
der lieden, voor welke deze verhalen ge
schikt zijn, te willen bepalen, scheen ons on
gerijmd toe, daar immers, buiten de jaren,
de verschillende verstandelijke vermogens,
tand, opvoeding, onderwijs enz. wel degelijk,
ja misschien nog meer dan de jaren, in aan
merking komen. Of men jonge lieden nu met
dit boekgeschenk je wil verjaren, het hun, op
andere feesten, als St. Nikolaas, Kerstijd,
Nieuwjaar, als zij de school verlaten enz. wil
toedeelen; dit laten wij aan de keus van
Ouders, Onderwijzers en Opvoeders over. In
alle gevallen wenschen wij, oud en jong,
heil". Wij hopen dat u niet gestruikeld bent
over het grote aantal komma's, toentertijd
gebruikelijk.
DE TROTSE JONKER
Daar is het verhaaltje van Jakob „de zoon
eens armen schrijnwerkers" die voortreffe-
k is opgevoed. Hij tekent zo goed dat hij bij
een baron een kast moet komen natekenen
en die tekening is dan ook weer zo goed dat
hem door de verzamelde baroniale familie
alle lof wordt toegezwaaid. Ondertussen
spreekt de gastheer, met eenen anderen, te
genwoordig zijnden, heer, welke, gelijk na
derhand bleek, de leermeester van des ba
rons kinderen was". Jakob krijgt het aanbod
om de tekenlessen van deze leraar te vol
gen en komt de volgende dag al, terwijl de
kinderen Franse les hebben „want de jonge
heer wilde niet gelijk met den schrijnwer-
De Ruyterweg
Leeuwarden
f elefoon 2 1986
kers jongen, zoo als hij hem noemde, tee-
kenles nemen!" De goedwerkende Jakob
wordt dikwijls als voorbeeld gesteld aan de
slechtwerkende kleine baron, hij pikt zelfs
genoeg Frans op om op een gegeven dag te
verstaan, dat de rijke jongen hem maar een
lomperd vindt. Als zijn vader overlijdt moet
hij als veertienjarige de zaak drijven en,
wanneer hij een reparatie in het grote huis
doet vindt hij achter het behang enige gou
den legpenningen. De eerste die hij vindt
geeft hij aan de jonker, de latere aan de va
der. Maar de jonker heeft de zijne uitgege
ven en is woedend dat dit uitkomt via Ja
kob. Later als Jakob getrouwd en baas van
vier knechts in een goed-gaande zaak is,
loopt het maar slecht af met de rijke jon
gen. „De trotsche jonker werd, in zijn zes
tiende jaar, officier; geraakte door zijn op-
loopendheid, dikwerf in geschil; trachtte,
door eene schitterende equipage, door schoo-
ne rijpaarden, door grof te spelen, door kost
bare partijen uit te blinken, en geraakte in
schulden. Na den dood van zijnen braven va
der leefde hij nog heerlijker. Doch, sinds twee
jaren, woont hij bij zijne zuster en eet ge
nadebrood". Hoe kon het ook anders?
DOOK POKKEN GETROFFEN
De verhaaltjes zijn meestal geschreven
alsof zij toneelstukjes waren:
Mietje: O! mijn lieve Jansje was immers
altijd ook een ordelijk meisje.
Jansje: Prijs mij niet te veel. Mijn lieve
moeder heeft dikwerf reden genoeg, om mij
u te herinneren!"
Een allervervelendste manier van schrij
ven, vooral voor voorlezers. Maar dat scheen
niet te mogen hinderen. Het hierboven aan
gehaalde is uit de vertelling over Mietje, die
door de pokken geschonden was. Haar veel
mooiere zusje Jetje zal uitgehuwelijkt wor
den aan een schone jongeling, maar Jetje is
zo vreselijk slordig op haar kleding, dat de
jongeling Mietje prefereert. De titel van het
verhaal is geheel gerechtvaardigd: „Zinde
lijkheid gaat boven schoonheid".
NIETWSGIERIGE FERDINANI»
Bij „De bestrafte nieuwsgierigheid" kunnen
we even griezelen, want het gaat over een
nieuwsgierige jongen en dat is veel erger
dan een dito meisje. Ferdinand, zo heet de
boosdoener, die overal zijn neus in steekt,
andermans brieven leest en gesprekken af
luistert. Eens loopt hij mee in een jongens
bende, die een dronken bedelaar omzwermt.
Hij kijkt niet uit, loopt tegen een paal die
als waarschuwingsteken voor een huis stond,
waar het dak werd gerepareerd. „Eene dak
pan vloog hem zoo ongelukkig met den scher
pen kant op het hoofd, dat dezelve door den
hoed tot in de bovenste dekking der herse
nen drong". Als hij nauwelijks hersteld is
van dit bloedig ongeval, klimt hij op de zolder
van zijn huis om beter te kunnen kijken naar
„Engelsche paardrijders" die in de buurt
kunsten uithalen. Hij komt in „de montering
kamer van eenen kapitein der infaterie, die
in zijn ouders huis was ingekwartierd. Aan
vankelijk verschrikte hij op het gezigt van al
de geweren, pallassen en patroontasschen",
maar dan ziet hij een halfopen kist, waar
kleine pakjes inzitten. Onze Ferdinand moet
daar natuurlijk inkijken. Hij neemt er wat
uit mee en gaat er mee naar de tuin.
„Merkt gij wel op, lieve kinderen! tot welk
eene handelwijze Ferdinand door zijne
nieuwsgierigheid verleid wordt?" Wat hij
meegenomen heeft blijken patronen te zijn,
die hij verstopt en later met een vriendje,
Maurits, weer ter hand neemt. Natuurlijk
gaan ze op een kwade dag met vuur en kruit
zitten prutsen: „Maurits had zich reeds bij
het derde hoopje de wenkbraauwen ge
zengd, maar dit strekt hun niet tot waar
schuwing". Op een gegeven moment vliegt
de hele zaak in de lucht, Ferdinand krijgt de
volle lading, „terwijl Maurits, met een ver
zengd gezicht, wegsprong". Ferdinand's kle
ren zijn in de brand geraakt, Maurits weet
hem met zand te blussen. „Ach! mijne han
den, schreeuwde Ferdinand nu, mijn hals!
en toonde beide aan den bedwelmden Mau
rits". Een duidelijke beschrijving van wat er
allemaal geschroeid, verbrand uiteengereten
was bij Ferdinand houdt de kleine lezertjes
dan geboeid bezig. En nóg heeft Ferdinand
zich niet verbeterd. Hij hoort een gesprek
van de keukenmeid, Sofie, met haar vrijer:
„Sofie de keukenmeid was met de bediende
van den kapitein, die bij hen in huis woon
de bekend geworden. De verstandhouding
tusschen deze twee mishaagde Ferdinand's
moeder, en zij had hare keukenmeid reeds
eenmaal verboden, deze verkeering al te ge
meenzaam te laten worden. Doch, gelijk
zulks gewoonlijk gaat, zij zagen en spraken
elkander dikwerf, en waren misschien reeds
buiten het huis ook wel bij een gekomen".
Nu heeft Ferdinand net hét afspraakje be
luisterd: „Riemers tuindeur! waren de laat-
ste woorden van den bediende, en maar
niet voor negen ure! hoorde hij er de keu
kenmeid bijvoegen". Nieuwsgierig en wel
sluipt hij om negen uur naar de genoemde
tuindeur, maar wordt overvallen door de
„tuinwachter" die denkt dat hij een van de
jongens voor zich heeft, die herhaaldelijk uit
de tuin kwamen stelen. Ferdinand wordt on
zacht beetgepakt en „met eene karbats zoo
onbarmhartig geslagen", dat hij moord en
brand schreeuwt. De hele buurt komt bij el
kaar, „Mijn hemel! monsieur Ferdinand!"
men begrijpt er niets van. „Den volgenden
dag was de gansche stad er vol van, dat
Ferdinand op het stelen van vruchten door
den knecht des scherpregters betrapt, en
jammerlijk geslagen was:
U kunt zich de schande indenken die hier
door over de ouders van Ferdinand is geko
men. Het koste veel geld en veel moeite om
de mensen aan hun verstand te brengen dat
de knaap niet uit stelen was gegaan. Maar
veel beter werd het er niet van. „Uit
nieuwsgierigheid, eene dienstmaagd na te
sluipen zeide men onder elkander, hoe ha
telijk. En het slot is dan ook: daarom is de
nieuwsgierigheid zoo wel bij meisjes als
knapen, niet altijd een zeer belagchelijk, be
spottelijk en maar al te dikwerf zeer
onteerend gebrek?"