„Zedelijke taferelen voor kinderen" Plaatsbepaling l^ljemsierUnst I ui WGERSMA VOOR AL UW BLOEMWERKEN Luie Flip stierf in wanhoop en schande mmmm 11 Over de positie van dit blad, speciaal ten opzichte van het gemeentebestuur van Leeuwarden, bestaan misverstan den, die het wenselijk maken hierover een korte uiteenzetting te geven. Het maandblad „De Leeuwarder Ge meenschap" wordt uitgegeven door de Erven Koumans Smeding, onder auspi ciën van de Stichting Leeuwarder Ge meenschap. Een rechtstreekse binding met het gemeentebestuur levert dit niet op, wel is de burgemeester van Leeuwarden voorzitter van deze stich ting. De redactie wordt, onder toezicht van een door de Stichting in het le ven geroepen redactiecommissie, ge voerd door de Voorlichtingsambtenaar der gemeente Leeuwarden. Deze ge meentelijke functionaris verricht deze werkzaamheden echter niet in gemeen telijk dienstverband. Dit kan in de praktijk nog alles be tekenen, maar de feitelijke situatie is, dat burgemeester en wethouders van Leeuwarden zich in geen enkel opzicht met de inhoud van het blad bemoeien en derhalve van hun instemming met of afkeuring daarover slechts nader hand blijk kunnen geven. In geen ge val mag men derhalve „De Leeuwar der Gemeenschap" beschouwen als een spreekbuis van gemeentebestuur of burgemeester. Verwarring wekt ook nog altijd de naamsovereenkomst tussen „De Leeu warder Gemeenschap" en de Leeuwar der Werkgemeenschap. De Werkge meenschap verzorgt de aquisitie en de adressering van ons blad, maar heeft daarmee overigens niets uit te staan. UITZONDERLIJKE KLEDING MODES EN HOEDEN VOOR DAMES EN HEREN SINDS ItSS NAAUW8 De Ruyterweg Leeuwarden Telefoon 24986 Zo heet een kinderboekje, uitgegeven bij de drukkers P. Wiarda en J. W. Brouwer in Leeuwarden in 1808. Het werd geschreven door F. C. Zange en uit het „Hoogduitsch" vertaald. Nu staat het in de kast met an tieke kinderboeken, onderdeel van de zeer bijzondere Ottema-Kingma-bibliotheek. Het is altijd weer een verrassing om te bla deren in kinderlectuur van lang geleden. Want uit die verhaaltjes kunnen we zo goed opmaken, wat de plaats van het kind was in de familiekring, op school, in de samen leving. Dat er aan het kind „gewerkt" werd door ouderen en wijzeren spreekt vanzelf. Ook nu nog proberen we iets van onze kinderen te „maken", al doen we 't dan op andere wij ze. We hopen toch immers op die wijze het kind te helpen bij het omzeilen van le vensklippen, bij het begrijpen van levens omstandigheden, bij het doorworstelen van levensmoeilijkheden. Wat bij het kinderboek uit een vervlogen tijd altijd weer opvalt is de zorg die er werd besteed aan de plaatjes, die natuurlijk niet mochten ontbreken. Zo ook bij een der ver haaltjes uit bovengenoemd boekje, dat een school van die tijd voorstelt. Links troont de meester in een katheder, tegen de ach terwand zit een partijtje meisjes rondom een tafel, rechts aan de muur hangt een soort kalender van de eerste week van ja nuari, op het middenplan een tafel met boekjes bezaaid waaraan twee kinderen zit ten, rechts in het voorplan de helden van het verhaal: de Heer van Mildheim en een troepje schooljongens. De Heer van Mildheim had namelijk op zijn landgoed een openbare school gesticht, waar de dorpskinderen kosteloos onderwijs kre gen. De schoolmeester, de heer Liefderijk, kreeg jaarlijks „een genoegzame bezoldi ging". U ziet dat in de namen van beide heren hun karakter naar voren komt. De landheer komt af en toe op school en beloont dan de vlijtige leerlingen. En, de meester spreekt steeds zijn kinderen toe op een wijze, die enkelen hunner tot nog meer vlijt aan spoort. Op een morgen komt de heer Mildheim ge heel onverwacht en vraagt over welke leer ling de meester het meest voldaan is. Deze, heel voorzichtig, stelt voor dat de landheer dat zelf uitvindt door aan de jongens enige vragen te stellen en hun schrijf- en reken boeken te keuren. Nauwelijks was deze proef voorgeslagen, of zes van hen stonden op, met hunne boeken in de hand, zich voor den Heer van Mildheim plaatsende. Dezelve ontving hen minzaam, en sprak: „Ik lees uit uwe oogen, dat gij gevoel van eer bezit en geern uw pligten vervult". Het resultaat van zijn vragen en boeken-inspecties is zo dave rend, dat zij allemaal een boek krijgen: „Be helzende kleine geschiedenissen, welke dien stig waren om hen in den haat tegen de on deugd, en in de liefde tot de deugd te ver sterken". De jongens waren natuurlijk erg blij met hun geschenken, „maar zij waagden het niet om den Heer van Mildheim, door liefkozin gen, hunne dankbaarheid te bewijzen". Hij ziet hun schroom en ontsluit zijn vaderlijke armen en algehele omhelzingen zijn het ge volg. Dan gaat hij over tot de inspectie van enige andere scholieren, maar dat is in 't geheel geen succes. Er wordt dan ook berispt en vermaand. Twee blijven er over, Flip en Adolf. Flip, vol ij del zelfvertrouwen, wil de indruk vestigen alles goed te weten. Maar hij beantwoordt de hem gestelde vragen „met even veel onkunde als trotsche inbeel ding." En „zijne boeken waren morsig en vol scheuren, zijne meeste uitrekeningen wa ren verkeerd, zijn schrift onleesbaar en ieder woord bijna was verkeerd geschreven". Dat dit alles geen goed onthaal vindt bij de examinator is te begrijpen! „Nu was nog de beurt aan de kleinen Adolf, die met nedergeslagene oogen, en langzaam naderde. Schaamte had zijn wan gen geverwd, en tranen vloeiden hem uit de oogen". Daar was dan ook wel reden voor, want ook bij hem was niets in orde. Maar het verschil tussen de twee jongens bleek, toen de kleine Adolf zich de verma- m I i 1 i ':P •m i-'-V -:5 ningen van den Heer van Mildheim wél aantrok en Flip dat in 't geheel niét deed. Daardoor werd het werk van Adolf steeds beter, hij probeerde op allerlei manieren zijn weldoener tevreden te stellen. Onze Flip daarentegen verviel van kwaad tot erger en werd op een kwade dag van school gestuurd. „Onkunde en traagheid verleidde hem wel haast tot alle ondeugden. Onbekwaam om zich het noodig onderhoud te verwerven, werd hij eindelijk soldaat, en was van al le zijn kameraats, welke de eer beminden, veracht. Zijnen halven leeftijd bragt hij in arrest door, en stierf in schande en wan hoop". Waarmee dan alweer voor alle kindertjes is aangetoond dat men in het leger niéts met je kan beginnen, als je op school geen goede leerling bent! M. J. VAN HEEMSTRA

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1963 | | pagina 11