^-[anó en
3^nu}}eltje
U* JL
l'fr
m I
m
ffSSl
tyltemsierUnsi
3
Sptja
j m
VOOR AL UW
BLOEMWERKEN
19
Hans moest schoolblijven. Hij had zoveel fou
ten in zijn aftreksom gemaakt en zo dik
wijls had meester moeten zeggen, dat hij stil
moest zijn dat, toen de bel om vier uur
ging, hij te horen kreeg: „Hans moet na
blijven om zijn aftreksom nog eens over te
doen". En 't was nog wel zo'n vervelende
som: tien maal het getal aftrekken en dan
hield je nul over. Maar Hans had geen nul
overgehouden! De eerste keer bleef er 14
over en de tweede keer 5 dat was dus
al minder dan de eerste keer en de der
de maal was hij er niet eens mee klaar
gekomen. En sommige jongens en meisjes
hadden twéé aftreksommen gemaakt, die
nog goed waren ook en hij was niet eens
met één klaar gekomen.
Daar zat hij nu. Je hoorde nog wat gestom
mel op de gang van de kinderen die naar
buiten liepen. En je hoorde de concierge
praten. Maar verder was het akelig stil. In
de klas bewoog niets. De bloemen stonden
bewegenloos voor de ramen, meester's kast
was dicht, alle banken waren netjes opge
ruimd. Nergens geluid of iets dat bewoog.
Meester was de klas uitgegaan, hij moest
nog met de bovenmeester praten. Zou het
over hem gaan? Zou hij vertellen dat Hans
zo slecht zijn best had gedaan? Hans zat
gebogen over zijn som. Meester had hem een
nieuw stuk papier gegeven en hij keek naar
het bord om zonder fouten de som over te
nemen. Eerst een getal van zeven cijfers,
eindigende op een nul. En daaronder het
zelfde getal zonder nul. Ja, natuurlijk móést
dat uitkomen: als je tienmaal dat onderste
getal van het bovenste aftrok, móést er nul
overblijven dat kon niet uitblijven.
Zo, daar stonden ze, de twee getallen. En
nu maar aftrekken. Hans was er opeens he
lemaal in. Niets was er dat hem kon af
leiden, alle kinderen waren weg, je hoorde
niemand meer praten of lopen in de school.
Nu was het getal al driemaal afgetrokken
nog eens narekenen of er geen fouten in
stond tot hiertoe, 't Was góéd, dacht Hans.
Dan maar weer verder.
Knuffeltje had zitten uitkijken, maar geen
baasje kwam op tijd naar huis. Hij was on
rustig door de kamer gaan lopen. „Mis je
Hans?" vroeg móéder, „ga maar eens kij
ken op straat, misschien kom je hem wel
tegen".
En zij had de kamerdeur opengedaan en toen
de voordeur. En Knuffeltje was de sitraat
opgegaan. Hij wist wel waar de school van
't baasje was! nou, en of hij dat wist. Dus
liep hij die kant uit.
w
„Daar loopt Knuffeltje", zeiden een paar
kinderen, „die gaat Hans zeker zoeken! Zou
die hond weten dat Hans school moet blij
ven?"
Knuffeltje verstonld daar niets van, maar hij
liep door en kwam op het schoolplein. De
voordeur stond open. Niet heel ver, maar
toch ver genoeg voor Knuffeltje om er zich
doorheen te wringen. Hij kwam in de grote
lege gang. Hij kende de school wel van bui
ten, maar binnen was hij nooit geweest. Hij
ging op de mat zitten, die voor de voor
deur lag. Hij keek om zich heen en luisterde.
Hij hoorde niets, geen baasje tenminste.
Hij schudde zijn donkerbruine krullen eens
flink en vatte moed. Zachtjes liep hij door
de gang, langs de vele dichte deuren. Daar
was een deur, die stond een beetje open.
Heel zachtjes liep Knuffeltje er heen, duwde
met zijn kop de deur wat verder open. Op
eens stond hij stil en met zijn neus in de
lucht stond hij te snuiven. Hij rook wat, iets
bekends. Het baasje!
Hans was aan zijn negenide aftrekking. Nu
nog éénmaal als déze goed was. Zou t dit
keer lukken? Maar wat hoorde hij daar?
Tik-tik-tik ging het over het zeil. Net hon
depootjes. Voordat hij kon omkijken voelde
hij iets tegen zich aan, hij hoorde een blaf
en hondengejank en daar zat Knuffeltje
naast hem in de bank.
„Knuffeltje, wat doe jij hier? hoe kom je
hier?" Wat zou meester zeggen? Zou hij
boos zijn? Mochten honden op school ko
men? Hans was er helemaal in de war van.
Wat moest hij doen? De som moest toch af?
Of moest hij eerst de hond buiten brengen?
Daar kwam meester binnen. „Wat hebben
we nou?" zei die verbaasd.
„Ja meester, ik weet 't niet Knuffeltje
was er opeens weest u maar niet boos
op hem, hij kwam mij zeker zoeken maar
de som is nog niet afen
„Misschien kan Knuffeltje je wel helpen",
zei meester. Hij ging naast Hans in de bank
zitten en zei: „trek 't getal nu nog een maal
af". Hans deed het en wat kon hij er on
der schrijven? nul!
„Hij is goed, meester", juichte hij. „Ja",
zei meester, „ik geloof dat Knuffeltje goed
kan rekenen! En nu gauw beide naar huis,
moeder wacht natuurlijk al op jullie".
En wég waren ze, Hans en Knuffeltje.
Maja van Heemstra
De Ruyterweg
Leeuwarden
Telefoon 24986