cl-tanó en <3Cnu\}elt)e 19 Knuffeltje was zoek! Hans had overal lopen roepen en fluiten, miaar wie er kwam: géén Knuffeltje. Vader en moeder begrepen ook niet, waar de hond gebleven was. Hij had buiten gespeeld met het hondje van de buren, maar bij de buren was hij ook niet. „Misschien is hij in het bos, Hans, ga maar eens zoeken", zei vader. „Maar hij gaat nooit alleen in het bos", zei Hans. „Neen, dat doet hij ook niet. Maar misschien heeft hij dat vandaag nu wel eens gedaan. Ga maar eens kijken". Hans ging op weg. Hij riep en hij floot geen Knuffeltje. Verbeeld je dat hij in een sloot was gelopen en verdronken! Hans schrok ervan. Maar Knuffeltje kon toch zwem men en hij kon over een sloot springen. Misschien was hij onder een auto gekomen'. Maar er reden geen auto's langs 't weggetje, waar ik woon, dacht Hans. Verbeeld je dat een dief hem gestolen zou hebben! Maar na men dieven wel eens hondjes mee? Hans werd steeds verdrietiger. Allerlei akelige din gen kwamen in zijn hoofd. Hij liep langs de bocht van een paadje tussen donkere dennebomen. Voor zich uit zag hij een man met een kruiwagen. Op de krui wagen lag een jutezak. Hij kende de man niet, 't was niet de boer van de boerderij waar Knuffeltje zo door de hond was gebe ten. En het was ook niet de arbeider die dicht bij de boerderij woonde. Het was een vreemde man. Opeens dacht Hans: 't is net alsof ik hoor janken, telkens klonk er zo'n raar gepiep. Net een hondje. Een hondje? Hans schrok er van. Knuffeltje! 't Was misschien Knuffeltje, die ergens jankte, 't Klonk wel niet zoals hij anders jankte, maar 't leek er op. Waar kwam dat geluid vandaan? Uit het bos? Of van de de kruiwagen? Wat zat daar in die zak? Had die vreemde man een hondje ge stolen en had hij dat toen in die zak gestopt en op de kruiwagen gelegd? Hans voelde zich gloeiend heet worden hij begon harder te lopen. Hij wilde de man in halen en het hem vragen. Maar toen hij dichtbij was, durfde hij opeens niet. Ver beeld je dat de man boos werd! Het was een grote man en Hans was maar een kleine jon gen. Weer werd hij helemaal warm. Weer liep hij wat harder. Hij moest in de buurt van de kruiwagen blijven. Hij hoorde weer „pieïep!" Ja, 't leek toch wel op het janken van Knuf feltje. De onbekende man liep door, Hans er achter aan. Zij kwamen langs het weiland. Daar stond de boer. De man hield even in om goe dendag te zeggen. „Zo en heb je wat lekkers in de zak?", riep de boer. „Ja, dat gaan we straks opeten!", antwoordde de man. Opeten! dacht Hans. Opeten! Zou Knuffeltje in die zak zitten en ging de man hem opeten! En de zak had nog wel bewogen toen de man even stil hield bij het weiland. Er zat iets levends in! er zat vast en zeker. Hans durfde niet verder denken. Hij voelde zich te gelijk warm en koud worden. Hij had willen schreeuwen, maar dat lukte niet. Opeens luk te het wel. Hij schreeuwde héél hard! De vreemde man stond meteen stil. Hij zette de kruiwagen neer en keek om. Hans was zijn angst voor de man vergeten en rende naar hem toe, steeds schreeuwend. De man bleef doodstil staan. Nu was Hans vlak bij hem. Hij schreeuwde nog steeds en riep van alles door elkaar. Verbaasd keek de man naar de kleine jon gen. „Wat mankeert jou?" zei hij en zijn stem klonk heel vriendelijk. Hij keek ook met vriendelijke ogen naar Hans en zei nog eens: „Wat mankeert jou?" Hans wist niet hoe hij alles tegelijk moest zeggen. Zijn stem klonk nog opgewonden en hard. „U hebt een hond in de zak en die gaat u opeten en dat is mijn Knuffeltje en u bent slecht en u hebt in die zak een hond en dat is „Maar jongen, waar heb je 't over?" zei de man en pakte Hans bij een schouder. „Schreeuw toch niet zo en vertel eens rustig wat je nou eigenlijk allemaal te zeggen hebt". Hij ging naast de zak op de kruiwagen zitten. Hans werd opeens rustig. De man zag er niets kwaad uit. Hij kon het hem wel ver tellen. „Mijn hond Knuffeltje is zoek. En ik dacht dat ik hem hoorde piepen en ik dacht dat u hem in die zak had en dat u hem gestolen had en u zei tegen de boer dat u hem ging opeten en ik dacht „Een hond in die zak?" zei de man. „Maar, jongen, daar heb ik aardappels in. Hoe kom je er aan dat ik je hond zou hebben gesto len?" „Ja, ziet u, we konden Knuffeltje nergens vinden en toen dacht ik dat die misschien ge stolen was en toen hoorde ik piepen „Dat gepiep komt van mijn kruiwagen, die moet gesmeerd worden", lachte de man „en kijk maar, daar zijn de aardappels!" En hij liet Hans in de zak kijken. Hans zuchtte eens diep. Knuffeltje was niet gestolen, hij zat niet in de zak. Het was de kruiwagen geweest, die piepte. Toen hij thuis kwam, liep modder hem al te gemoet. „Weet je waar Knuffeltje zat? Die was per ongeluk opgesloten in het schuurtje van de grootvader van Tilly. Hij was daar in de tuin gekomen en dat wist de grootvader niet en die deed de deur dicht van het schuur tje, toen Knuffeltje er in zat. Maar nu is hij al weer thuis, hoor!" Ja, daar kwam Knuffeltje aangehold en sprong blaffend tegen zijn baasje op. MAJA VAN HEEMSTRA

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1964 | | pagina 19