PosUlllilCIl*, coureurs van de gewone man Nog een paar maanden en de harten van de duivenliefhebbers kloppen sneller. Dan is het vliegseizoen weer open en zwermen duizenden duiven naar het zui den in vrachtauto's. De vluchten zijn dan begonnen. Voor de duivenhouders een spannende tijd. Heeft dat paar goed gekweekt? Zal die duif aan de hoge verwachtingen beantwoorden, vliegt hij beter als „weduwe" of beter op „eieren" of „jongen"? Vragen die honderden zullen bezighouden. Een echte vlieger stelt hoge eisen aan zijn dieren, hun voeding en hun verblijf en zal kos ten noch moeite sparen om uit een goed kweek- koppel een stel prima vliegers te kweken. Het kweekkoppel is de spil van het „bedrijf". Het is de kunst om een rasechte duivin en doffer te vinden. Er zijn mensen die er grote bedragen aan besteden en een koopsom van boven de honderd is zeer zeker geen uitzondering. Ook de duivensport heeft zijn „stamboek". Er zijn hokken die grote naam en faam hebben, even als de Adema's bij de stieren. De zorg voor een vlieger begint reeds bij zijn geboorte. Nauwlettend zal de verzorger er op toezien of de ouders wel alle zorg aan hun jongen beste den. Een ondervoed jong zal nooit een goede vlieger worden, want van een sportduif wordt veel gevergd. En niet ten onrechte, want het beestje moet honderden kilometers in enkele uren kunnen vliegen: vaak door weer en wind. Zij leveren ongelooflijke prestaties. Uithoudings vermogen en snelheid grenzen aan het onwaar schijnlijke. Hoe de duiven vanuit Spanje en Frankrijk steeds weer hun weg vinden naar het noorden en hun hok in de achtertuinen van grote ste den is iets dat niet beredeneerd kan worden, maar door de eeuwen heen heeft de mensheid er al gebruik van gemaakt. De duiven waren de PTT'ers zonder uniform; koeriers van on schatbare waarde; onverbrekelijk is het aan hun naam verbonden: postduiven. Sinds Noach een duif uitzond nadat de ark gestrand was en de vogel terugkwam met een palmtakje, ten teken dat er weer iets groeide, is de duif ook het symbool van de vredelievendheid. Intussen is het houden van duiven echter een sport geworden, die velen in de ban houdt. Grote landelijke bonden zaterdag- en zon dagvliegers tellen duizenden leden. Het is een grote organisatie. Elke duif heeft zijn „per soonsbewijs" en is ingeschreven. Er is een op sporingsdienst van vermiste duiven en elke vlucht zorgt er voor dat er een groot admini- tratief lichaam in bedrijf komt, kompleet met een pool. Voor de duivenhouder begint de vlucht al een paar dagen van te voren. Hij kiest met zorg zijn vogels en dan begint het voorspel. Kan de duif goed „weduwe" vliegen, dan wordt hij ge scheiden van de gemaal en net voor het kor ven komen ze weer even bij elkaar. Het weer zien is hartelijk, maar duurt maar heel even. Het verlangen naar de doffer is voor haar dan een reden om nog vlugger naar huis te vliegen en in het hok te komen. De duivenhouder kent vele van dergelijke foefjes om de vogels nog feller te maken. In ogen van buitenstaanders soms hardvochtige middelen. Een duivenhou der kan een doffer of duivin soms ook laten „denken", dat de jongen onverzorgd achterblij ven, zolang hij of zij op vlucht is. Eerst wordt dan één duif weggenomen, zodat de achterblij vende alleen de jongen moet verzorgen. Gaat deze echter de korf in voor de vlucht, dan komt de ander er weer bij, maar dat weet de vlieger niet 's Zondags of zaterdags staan de duivenhouders dan uren in de tuin en staren naar de lucht. De klok staat al klaar. Strijkt een duif op het dak neer dan is het de kunst hem zo gauw moge lijk in het hok te krijgen. Meestal is dit echter niet het grootste probleem. Het dier is moe en hongerig. De papieren ring is snel van de poot gehaald; de ring gaat in de klok en de tijd wordt afgedrukt. Fiets, auto of brommer staat klaar en in het „duivenhoofdkwartier" hoort de duivenhouder al gauw hoe zijn duif gevlo gen heeft. Wie veel van zijn duiven vraagt kan ook op veel rekenen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1966 | | pagina 11