L.D Fabriek van Bruinsma ging roemloos ten onder Toerfietsen, Sportfietsen, Kinderfietsen n. y v- 18 De geschiedenis herhaalt zich. Ook heden ten dage komt het voor, dat nieuwe industrie- en met veel fanfare worden aangekondigd in krant en tijdschrift, maar er zijn voorbeelden te over, dat niet alle nieuwe vestigingen een groot succes blijken te zijn. Een nader historisch onderzoek heeft uitge wezen dat ook de in 1834 opgerichte katoen- fabriek van Bruinsma (zie het vorige num mer van de L.G.) populair gezegd een „sof" is geweest, hetgeen uit het hierna volgende moge blijken. Bruinsma was niet de enige eigenaar van de fabriek, daarnaast of daarboven stond een driehoofdige direktie, bestaande uit de heren J. van Leeuwen, F. I. Mahieu en P. Koumans Smeding. De finale van het bedrijf speelt zich af in de jaren 1839—1840, waarbij de Staatsraad Gouverneur van Friesland een belangrijke rol speelt tussen de direktie en de heer Bruinsma. Op 1 juni 1839 schrijft de direktie aan de heer Bruinsma dat: „Hangende uw pogin gen (van Bruinsma) bij den heer Gouverneur deser Provincie om dese fabryk wederom in train (in werking) te brengen" het noodzake lijk is, dat Bruinsma alles contant betaalt uit het aan hem verstrekte voorschot, in af wachting van de finale likwidatie. Verder wordt hem opgedragen de nog in bewerking zijnde stoffen af te werken en de arbeiders „af te danken", behoudens een enkeling voor onderhoud en bewaring van de gebouwen en inventaris. Op 5 juli 1839 komt een voorstel van de direk tie aan de Gouverneur om Bruinsma gele genheid te geven id'e fabriek gedurende 5 jaar voor eigen rekening voort te zetten. Daar Bruinsma geen geld heeft en ook geen in komsten, wordt voorgesteld een „voorschot" van het Rijk onder hypothecair verband van 42.000,(balanswaarde) plus 10.000,— contant tegen 3 pet. Alles in vijf jaar af te lossen en dan is Bruinsma onbezwaard eige naar van de fabriek. 13 juli 1839: De Gouverneur vraagt de heer Bruinsma om advies waarbij tevens wordt vermeld dat hij ((de Gouverneur) zich wel „on ledig" houdt met pogingen bij het Rijk om de fabriek in stand te houden, doch dat Bruinsma er niet op moet rekenen geldelijke tegemoetkoming van de Gouverneur te kun nen ontvangen. 15 juli 1839: Bruinsma schrijft aan de Gou verneur, dat het met de voorstellen van de direktie niets kan worden. Hij zit met grote schulden aan crediteuren en aan zijn familie. 6 aug. 1839: Bruinsma richt zich opnieuw tot de Gouverneur van Friesland met de medede ling dat hij geen geld meer krijgt van de di rectie. Ook zijn eigen geldmiddelen zijn uit geput. Hij zal de arbeiders „op morgen 7 uur" moeten ontslaan waardoor alles aan zijn lot wordt overgelaten. Hij heeft geen ander middel van bestaan dan het hem door de Staatsraad „toegelegde" salaris voor hem en zijn vrouw en vijf kinde ren. De zaak moet volgens hem maar wor den stopgezet, anders vraagt hij vier weken loon voor hem en de arbeiders om „voorlo pig te kunnen voortleven". 20 aug. 1839: Bruinsma vraagt aan de Staats raad toestemming om enig kettinggaren te mogen verkopen, „teneinde zijn gezin geen gebrek te doen lijden". Twee dagen later bericht de Staatsraad aan Bruinsma, dat hij zich niet bevoegd acht om machtiging tot ver koop van kettinggaren te geven. 5 sept. 1839: De wed. J. Bruinsma, moeder van de heer Bruinsma, schrijft aan de Gou verneur o.m. het volgende: dat de directie van de katoenfabriek alle schulden heeft be taald, behalve die aan de timmerman J. Steffens, ten bedrage van 485,95. Door hy potheek te nemen heeft de weduwe de tim merman betaald. Ze moet nu zelf ƒ400, rente aan de heer De Kempenaer betalen an ders zal deze het huis, dat zij met haar zoon de apotheker bewoont, pujbliek laten verkopen tenzij binnen 8 dagen wordt betaald. Verder, dat ze 9.000,aan hypotheek in de faillie te fabriek heeft en dat ze later nog eens 7.000,heeft gefourneerd, alles zonder enig nut en zonder renten. Daar ze nu geen geld meer heeft vraagt ze 400,of betaling van de timmerman door de directie. 10 sept. 1839: De Staatsraad schrijft aan Bruinsma dat hij dertig gulden kan krijgen ter dekking van onkosten voor onderhoud van gebouwen en machines. Bruinsma moet wel rekening en verantwoording afleggen voor deze dertig gulden. 12 sept. 1839: Bruinsma dankt de Staatsraad voor de dertig gulden. Vraagt nu tevens voor zichzelf twee maanden salaris en voor de directeur P. J. Husen drie maanden sala ris. Bruinsma heeft, zoals uit de korrespondentie blijkt, niets meer te verliezen en heeft met twijfelachtig succes rechtstreeks contact met Nederlands Oost-Indië voor levering van ge drukte katoenen stoffen. Bruinsma schrijft de Staatsraad dat rechtstreekse levering voorde liger is dan via het Departement van Kolo- nieën of de Nederlandse Handel Maatschap pij- 30 sept. 1839: Bruinsma deelt de Staatsraad mede dat de heer Zeper 2200,hypotheek heeft opgevraagd per 12 november a.s. Bruinsma kan de fabriek verhuren voor 350,en vraagt weer om 2 maanden sala ris, daar vrouw en (kinderen gebrek lijden. 4 oct. 1839: Wanhopige brief van de wedu we Bruinsma aan de Staatsraad. Ze moet de volgende dag 400,rente betalen en haar zoon is aangemaand binnen 14 dagen een „post" te betalen, die in het faillissement is opgenomen, doch waarvoor hij zich borg heeft gesteld. 4 oct. 1839: Met veel omhaal van ambtelijke termen schrijft de Staatsraad aan de wedu we en haar zoon dat zij niets zullen krijgen „hangende des Gouvernements beslissing". De hele zaak ligt „buiten des Staatsraads be moeienissen". 7 oct. 1839: De wed. Bruinsma, ten einde raad, schrijft nu rechtstreeks aan de direk tie van de fabriek. Ook zij heeft niets meer te verliezen en zal zich wenden tot Zijne Ma jesteit den Koning. Inzake de nota van de timmerman Steffens zal ze de zaak voor de rechtbank brengen. De weduwe besluit met de mededeling dat de direktie misbruik heeft gemaakt van de goede wil van haar en haar kinderen. Uit bovenstaande korte samenvatting van de gevoerde correspondentie blijkt voldoende, dat de „fabriek van Bruinsma", zoals ze werd genoemd, een zieltogend en kort be staan heeft gehad. De definitieve sluiting blijft nog in nevels gehuld, wel is bekend dat de lijdensweg na 1839 zich ook nog in het jaar 1840 heeft voortgezet. Ook is gebleken dat er tussen de Koning en de Staatsraad nog uitvoerig is gecorrespondeerd over deze tex tielfabriek. In december 1840 rapporteert Pieter Kou mans Smeding, dat onbeslist is gebleven hoe de fabriek geliquideerd zal worden en hoe Ite handelen met de belangen van Anasta- sius Josephus Bruinsma. De auteur van het vorige artikel besloot met de vermelding dat historici wel eens minder begrip hebben voor heden en toekomst. Mis schien? Als historicus zij het mij vergund op te merken dat het heden als regel wel verklaard wordt door de historicus. De eco noom en de historicus die toekomstige ont wikkelingen weten te voorspellen moeten nog geboren worden! AMATEUR. (Onze opmerking, dat bij historici wel eens minder begrip bestaat voor het heden dan met Eekhoff het geval was, betrof het feit, dat hij zich met een eigentijdse poging tot in dustrialisatie bezig hield. Redactie L.G.) V DAMES- EISI HERENMODE NaauwB Tel.27984 Leeuwarden niel duur, maar duurzaam, dai is G A Z E L L E VOORSTREEK 65-67 - Tel. 24596 Gazelle-, Solex-, Rap-, Typhoon- en Honda- bromfietsen

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1966 | | pagina 18