Vaste lijn 5 Bij dit artikel twee toto's van mr. A. A. M. van der Meulen. De eerste is in september 1931 gemaakt door lotograal H. A. Rollema, toen de heer Van der Meulen zijn intrede in de raad deed. De tweede toto is deze maand gemaakt door totograie Anneke Bleeker. Van zijn 30ste tot zijn 65ste jaar heelt mr. Van der Meulen de gemeente gediend. In september 1953 werden wethouder: J. K. Dijkstra (PvdA), mr. J. van der Schaaf (AR), J. Tiekstra (PvdA) en J. T. Vellenga (PvdA). In september 1958: H. Pols (VVD), mr. J. van der Schaaf (AR), J. Tiekstra (PvdA), J. T. Vellenga (PvdA). Ten slotte 1962, in welk jaar de samenstel ling van het college geen verandering on derging. Op 8 september 1965 volgde de heer J. ten Brug de heer J. T. Vellenga (inmid dels lid geworden van de Tweede Kamer) op. Het is wel duidelijk, dat het grote aantal mu taties in het gemeentelijke bestuursapparaat een zwaar accent geeft aan de positie van de burgemeester, die het best garant kan staan voor de vaste lijn in het bestuur. Hoe anderen zich daarbij ook mogen invoegen, hoeveel waarde men ook mag toekennen aan „nieuwe heren, nieuwe wetten", de bestuur lijke continuïteit moet van grote waarde worden geacht, stellig in deze tijd van planning van een alles omvattende omvang ap uba sp3B[d a^suA oq) ufiutra^ aguBj do burgemeester wordt nog geaccentueerd door het feit, dat hij niet gekozen, maar door de kroon (benoemd wondt, telkens voor zes ja ren). Zijn positie is dus niet afhankelijk van de gunst van de kiezers (al draagt de bur gemeester wel zijn, doorgaans bij zijn benoe ming meetellende, politieke overtuiging met zich mee). Hij staat vrijer van de bestuur den dan in de landen met een gekozen burge meester het geval is. Er wordt al lang gediscussieerd over de vraag, of ook wij niet moeten overgaan tot het verkiezen van de burgemeester, in plaats van het benoemen. Burgemeester Van der Meulen is daarvan nooit een voorstander ge weest. Men zou dit ook moeilijk van hem heb ben kunnen verwachten, hoezeer hij ook van onverdacht democratischen huize is. De meest voor de hand liggende veronderstel ling is, dat hij wel wist te weinig populair te zijn om bij een verkiezing de volksgunst te kunnen verwerven. Elk opportunisme, inge geven door publieke en dus politieke behaag zucht, was hem vreemd. Zijn stijl was meer die van de regent dan die van de uit de poli tiek voortgekomen bestuurder. Toch was hij geen regent, in de stijl van de tot alleenheer- sen geneigde aristocraat. Het bewijs daarvoor hoeft men niet alleen te zoeken in zijn over-; tuigd lidmaatschap van SDAP en later PvdA, waarin men een brevet van democra tische gezindheid mag zien. Men vindt deze opvattingen op een merkwaardige en vaak sterk miskende wijze terug in de houding van de burgemeester jegens de gemeenteraad. De wijze van presideren van de raadsverga deringen door mr. Van der Meulen heeft bij tal van gelegenheden tot critiek aanleiding gegeven. Velen (en daarbij waren ook tal van raadsleden) hebben de burgemeester bij allerlei gelegenheden een gebrek aan sou plesse en een te veel aan formalisme verwe ten. Inderdaad: de raad heeft in deze twintig jaren een voorzitter gehad, die niet ge neigd was de teugels te vieren. Een voorzit ter ook, die scherp en schijnbaar genadeloos van repliek wist te dienen. Of een losser ver gaderstijl tolerabel was geweest mag in het midden worden gelaten, vast staat, dat de houding van mr. Van der Meulen niet werd ingegeven door een miskenning van de bete kenis van de raad, maar door zijn onwrikba re wens, dit hoogste gemeentelijke bestuurs college het niveau te geven, dat het moet hebben om het vereiste respect af te dwin gen. Hij zocht dit in een .streven naar strikt zakelijke discussies, zonder om- of zijwegen. Hij was tegenstander van een rondvraag of een vragenuurtje in de naad, uit vrees voor oever loze praterij over kleinigheden, waarmee de raad zich uit overwegingen van zelfres pect niet had te bemoeien. Hij duldde geen overschrijding van de bevoegdheden van de raad, maar evenmin duldde hij een beknot ting daarvan. Toen, jaren geleden, het com munistische raadslid Beuving een voorstel deed over loonkwesties waarin de raad niet kon afwijken van een landelijke regeling, nam hij het voorstel serieus in behandeling. Een raadslid interrumpeerde geërgerd: „Meneer de voorzitter, welke zin heeft dit?"

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1966 | | pagina 5