De pruikentijd terug IN DE WACHTKAMER In de achttiende eeuw was de pruikentijd, wellicht keert zij in de twintigste eeuw terug. Wij mochten althans in een Leeuwarder warenhuis enige foto's maken, die onomstotelijk in deze richting wijzen. Speciaal jongelui stelden zich serieus voor het probleem, of zo n kunsthaardos het uiterlijk schoon kan verhogen en het lijkt niet onwaarschijnlijk, dat men zich binnen afzienbare tijd als tiener niet meer met goed fatsoen onbepruikt in het openbaar zal kunnen vertonen. En mocht deze mode tot de voorbijgaande verschijnselen gaan behoren, dan kan men zich aan het eind op een hoogst simpele wijze in wanhoop de haren van het hoofd rukken Op de leestafel in de dokterswachtkamer liggen enige exemplaren van het weekblad Margriet", van het blad „Arts en Auto" en van een tijdschrift, dat speciaal voor dit medische voorportaal is geschapen. Het heet „In de wachtkamer" of zoiets en het nummer dat ik ter hand heb genomen bevat een uitgebreide verhandeling over de diverse soorten breuken, die de mens zich eigen kan maken. Voor mij is het niet van toepassing, maar toch blijf ik lezen, in het behaaglijke besef, dat ik meer kwalen niet dan wèl heb. Hoewel: wanneer ik kennis neem van de symptomen, dan begin ik duidelijk iets te voelen op de aangegeven plaatsen. Na het artikel geheel tot mij genomen te hebben ben ik er vrijwel zeker van de gehele breukencollectie te bezitten. Dat is natuurlijk een kwestie van suggestie, maar dat heb ik nu eenmaal. Ik ben als Jerome K. Jerome van „Three men in a boat", die na het lezen van een medische encyclopaedie tot de conclusie kwam dat hij alle kwalen had, behalve keukenmeideknieën. Het nut van het lezen van „In de wachtkamer" niet verder inziende, wend ik mij in vol vertrouwen tot de „Margriet", een opwindingsloos blad, afgestemd op de tedere vrouweziel. Ik lees het recept voor een over heerlijk gerecht van kalfsvlees. Het bezorgt mij een gezonde honger, die de onlustgevoelens in de buikholte spoorslags doet verdwijnen. Minder smakelijk is evenwel het feit, dat een, naast mij gezeten, oude man zich voortdurend onderdrukte boertjes laat ontvallen. Het is een vervelend ge hoor, maar in de dokterswachtkamer mag men daar niets van zeggen, want misschien is de man nu juist met zijn boeren op weg naar de arts. Een oud grootmoedertje tegenover mij heeft, hoogst verwonderlijk, „Arts en Auto" ter hand genomen en leest een artikel over de deugden en ge breken van een dure sportauto. Af en toe zucht ze, misschien is de cylin- derboring toch niet geheel naar haar zin. In de lokaliteit bevinden zich nog tal van andere mensen, van wie de meeste uitdrukkingsloos voor zich heen zitten te staren. Twee dames zijn druk met elkaar in gesprek; de ene vertelt de andere welke medische in grepen haar zuster reeds heeft ondergaan. Mogen we haar verhaal ge loven, dan is deze zuster door uitsnijding van allerlei in- en uitwendige delen gereduceerd tot een minimaal wezen, zoiets als het standaard-type bij de automobiel. Er zijn maar weinig woorden in onze taal met een zo trefzekere aanduiding als „dokterswachtkamer". Hier wordt inderdaad gewacht als nergens an ders. De minuten, de kwartieren, de uren tikken voorbij en het scherpe zoemertje doet de gelederen uiterst langzaam dunnen. Dat kan de dokter natuurlijk niet helpen. Goed beschouwd is hij de „underdog" in het huis. Hij klopt, tast en luistert; hij is in een vaak koortsachtig tempo bezig om de patiëntenstroom te verwerken, terwijl zijn wachtende cliëntèle niets anders heeft te doen dan wat rondhangen op de stoelen met kaarsrechte leuningen. Maar zich vervelen is een nare bezigheid en het verblijf in een vertrek met allerlei door kwalen geteisterde mensen is nu juist niet het middel om de geest tot een gezond en heilzaam optimisme op te voeren. De mensen in een wachtkamer zijn al voorzien van de voor een doktersvisite vereiste lijfsgebreken, maar zou men, voor de grap, een kerngezonde aan dit gezelschap toevoegen, dan was een uur voldoende om hem in een op doktershulp aangewezen staat van pure ellende te brengen. Een studie over dit onderwerp voert ons niet alleen naar de wachtkamers der thuis praktizerende artsen, maar ook naar de ziekenhuizen. Onze er varing beperkt zich tot het diakonessenhuis, waar allen, die zich daar om poliklinische hulp van een chirurg vervoegen, in een gang worden opge- stald. Daar zitten zij als aan een openbare weg. Zusters draven voorbij met medicijnen en ondersteken, wandelende patiënten komen langs in hun peignoirs en af en toe verschijnt, als opperste bezienswaardigheid, een patiënt op een brancard, die om onduidelijke doch stellig aanvaardbare redenen temidden der wachtenden wordt geparkeerd en dan maar moet proberen zich horizontaal een houding te geven, zo dit hem of haar nog iets kan schelen. De cavalcade der zieken en gebrekkigen wordt af en toe onderbroken door mannen, die met schuimig sop de gang of trap een ferme beurt geven. Daar is natuurlijk allemaal niets op tegen, maar de status van de patiënt heeft zo wel bijzonder weinig verwantschap met die van „Koning Klant". Wenden wij ons thans tot het consultatiebureau voor de t.b.c.-bestrijding van „Het Groene Kruis" in het gebouw van openbare werken aan de Wissesdwinger. Het heeft een grote, propere wachtruimte, met banken voor, ruw geschat, zo'n zestig mensen. Banken van zeer soliede makelij (echt openbarewerkenkwaliteit), licht geverfd en tegenover elkaar geplaatst als in een spoorrijtuig, met een pad in het midden. Als we een vergelijking durven maken, dan zouden we het een arrestantenlokaal noemen. En nu we toch eenmaal tot deze vergelijking zijn gekomen ligt de vraag voor de hand, of dezelfde ruimte niet iets vriendelijker en gezelliger in te richten zou zijn. Als het nu eens niet die spijkervaste banken waren ge worden maar wat losse stoelen en tafeltjes en dan op die tafeltjes een klein bloemetje? En waarom zou men niet eens proberen of een koffie- automaat zijn rendement kan opbrengen? Al deze dingen liggen op het terrein van de „public-relations"; het be vorderen van een goede sfeer tussen bedrijf en relatie. Het bedrijfsleven weet wel wat dit waard is. In medische kringen schijnt men er vaak van uit te gaan, dat men vóór het doktersbezoek er zo sterk mogelijk van overtuigd moet raken dat het hier niet om een pretje gaat. Een overtui ging, die naar ons gevoel niet aangewakkerd hoeft te worden. Dat het anders kan bewijzen overigens verschillende artsen. Een voor treffelijk werkend systeem is het van tevoren uitgeven van volgorde- nummers, die ook de tijd van het bezoek aan de arts aangeven. Wil men 's middags naar de dokter, dan gaat men 's morgens even langs zijn wo ning om zo'n bonnetje te halen. Men kan zelfs zijn keus maken uit de (nog) beschikbare tijden en het doktersbezoek dus aanpassen aan het eigen dagprogramma. Onze eigen ervaring met de huisarts is, dat een kwartier wachten (in een lege of slechts door enkele mensen bezette wachtkamer) het maximum aan ongerief is. En dat is heel wat waard! K.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1966 | | pagina 9