Wijde omgeving profiteert van
ontwikkeling van Leeuwarden
Maar de stad zelf blijft achter
In de tweede regeringsnota over de ruimtelijke ordening in Nederland
wordt voor het opvangen van de te verwachten ontwikkeling in Fries
land de grootste taak toegedacht aan Leeuwarden. Volgens de prognose
zal de Friese hoofdstad groeien tot een inwonertal tussen 125.000 en
250.000. Naar de grootte zullen daarop volgen Drachten, Harlingen, Hee
renveen en Sneek met 30.000 tot 65.000 inwoners; Volgens de nota
liggen in de noordoostelijke helft van ons land twee gebieden, waar de
verstedelijking een aanzienlijke omvang zal aannemen. Dat zijn de
Twentse stedengroep en centraal Groningen, met de noordpunt van
Drente, elk met momenteel ongeveer 400.000 inwoners. Verwacht wordt,
dat deze gebieden omstreeks 2000 respectievelijk 600.000 en 800.000 in
woners zullen tellen. De stad Groningen is (evenals bijvoorbeeld Zwolle)
in dit verband gedacht als een stedelijke bevolkingsconcentratie met
een kwart tot een half miljoen inwoners. Wat de groeiverwachtingen
betreft wordt Emmen gelijkgesteld met Leeuwarden.
Heechteip niet genoeg
Maandblad, onder auspiciën van de
stichting „Leeuwarder Gemeenschap
16e jaargang no. 2 februari 1967
Redactiecommissie:
Mevr. A. J. Bearda Bakker-Stuiveling
H. Kingmans
Pastoor H. W. Dijkman O.P.
J. T. Vellenga
Redacteur: W. H. Kuipers, telef. 28203
Adres administratie:
Voorstreek 101-103, tel. 22046 en 22047
Redactie:
Stadhuis Leeuwarden, tel. 21141
Abonnementsprijs 3,00 per jaar
Gironummer 809910 ten name
N.V. Erven Koumans Smeding,
Leeuwarden
Dit wordt gezegd in de aanbiedingsbrief bij de
begroting van de gemeente Leeuwarden, die
zich verder verdiept in de vraag of Leeuwar
den nu al bezig is aan het vervullen van deze
taakstelling. Het antwoord is negatief; de
groei van de bevolking blijkt zeer langzaam
te verlopen:
1945 74.437; 1950 79.134; 1955 81.521; 1960
83.161; 1961 84.375; 1962 85.386; 1963 85.709;
1964 86.246; 1965 86.486; 1966 86.805.
De groei van de bevolking is te danken aan
een redelijk geboorteoverschot, dat evenwel
wordt tegengewerkt door een vrijwel voort
durend vertrekoverschot (Geboorteoverschot
is het aantal geboorten, verminderd met het
aantal sterfgevallen. Vestigingsoverschot is
het aantal gevestigde personen, verminderd
met het aantal vertrokken personen; een ne
gatief vestigingsoverschot betekent, dat er
meer vertrokkenen dan gevestigden zijn). Sinds
1955 zijn de vestigingsoverschotten:
1955 730; 1956 —952; 1957 —964; 1958
768; 1959 —225; I960 —403; 1961 185;
1962 —17; 1963 —641; 1964 —429; 1965
722; 1966 —566.
De aanbiedingsbrief voegt hier nog cijfers aan
toe over de leeftijdsopbouw in procenten,
waaruit blijkt, dat we achteruitgaan in de
„productieve" leeftijdsgroep van de 20- tot 54-
jarigen (42,08 °/o eind 1962, 41,82 °/o eind 1965)
en stijgen in de groep der „niet-productieven
boven 65 jaar (10,99% eind 1962, 11,47% eind
1965).
De industriële arbeidsgelegenheid in Leeuwar
den is tussen 1950 en nu gegroeid van onge
veer 4800 tot ongeveer 7700 arbeidsplaatsen.
Leeuwarden heeft op dit punt de groei van
heel Friesland globaal gevolgd, door het be
houden van ongeveer een kwart van het to
tale aantal arbeidsplaatsen. Onder deze om
standigheden kan men niet zonder meer be
grijpen, dat het inwonertal sinds 1950 slechts
met ruim 7500 is toegenomen en dat de ge
meente nog steeds meer mensen ziet gaan dan
komen. Als men de situatie in Friesland onder
de loep neemt, moet men tot de slotsom ko
men, dat van de elf kernen in de jaren 1955—
1965 zich in Leeuwarden de geringste groei
voordeed. De verklaring hiervoor kan gevon
den worden in twee verschijnselen:
1. de groei van omliggende plaatsen;
2. de zeer sterke pendel uit omliggende ge
bieden, zoals uit de Kleibouwstreek en het
noordelijk gedeelte van oostelijk Friesland.
Dat dit laatste verschijnsel bijzondere vormen
heeft aangenomen, kan men zien aan de toe
neming van het „positieve pendelsaldo van