DOOPSGEZINDE KERK Van verdrukking naar vrijheid 10 In 1585 maakten volgens de geschiedschrijver Everhard van Reyd in Friesland „die Menno nieten schier een vierendeel van 't Lant uit". Dit grote aantal gelovigen werd echter niet toegestaan hun godsdienstoefeningen in het openbaar te houden, immers in 1581 had prins Willem in Harlingen bepaald, dat „geene an deren godsdienst dan die der Gereformeerden zou mogen worden uitgeoefend". De Staten van Friesland, die wel genegen wa ren bij de doopsgezinden iets door de vingers te zien, werden door de Friese predikanten echter steeds weer aangespoord streng op te treden. Zo kondigden de Staten van Friesland in 1598 een nieuw verbod tegen de doopsge zinden af. In Leeuwarden werd in dezelfde tijd een predi kant verboden te preken en te dopen zonder toestemming van de magistraat. Toen dit bevel niet opgevolgd werd, ging men in 1608 zelfs zover: „den Doopsgezinden hunne burgerlijke nering te verbieden". Deze maatregelen kon den echter niet verhinderen dat de doopsge zinde gemeente in Leeuwarden bleef bestaan. Eigenlijk kunnen we niet spreken van dé doopsgezinde gemeente. Door verschillende af scheidingen waren de doopsgezinden in Neder land uiteen gevallen in drie groepen namelijk: de Vlamingen of stipte doopsgezinden, de meer vrijzinnige Waterlanders en de Nieuwe Doops gezinden of Friezen. Deze laatsten hadden, door de grote strengheid van de Vlamingen, zich van hen afgescheiden. In Leeuwarden waren deze drie groepen ook vertegenwoordigd. Ondanks het verbod van de overheid gingen de verschillende doopsge zinde gemeenten toch over tot het inrichten van een eigen vergaderplaats. In het jaar 1620 wordt er melding gemaakt van een „plaats op 't Waltje, waarde Mennonieten leren". De Stedelijke Resolutiën van 1631 en 1652 ver tellen dat de Doopsgezinden: „eene schure of getimmerte tot hun godsdienst bij de Wirdu- merpoort gebouwd en met stoelen en banken voorzien hebbende, ongeacht eene vroegere waarschuwing, met dien arbeid waren voort gegaan; en dat toen deze volbragt was, de Stads Executeur in last kreeg, om van den Vermaner Lambert Jacobs 25 Gulden boete af te vorderen, de zitplaatsen uit het gebouw in het Stads Turfhuis te brengen, en de geslote- nen en toegespijkerde deur der kerk door eene wacht te doen beveiligen" (Eekhoff). In verband met geld, dat de Staten van de rijke doopsgezinden wilden lenen, werd de doopsgezinden in de loop van de tijd hoe langer hoe meer toegestaan. In 1666 leenden ze de Staten 500.000,—, onder de voorwaarde, dat ze van het dragen van wapens werden vrijgesteld. Toen de doopsge zinden in 1672 nog eens ƒ400.000,— aan de Staten leenden, kregen ze uit dankbaarheid vrijheid van godsdienst. In Leeuwarden vergaderde de Vlaamse ge meente in drie huizen in de Oude Vermanings- steeg, die van de Nieuwestad naar het Rui- terskwartier liep. De Waterlandse gemeente hield haar bijeenkomsten in een gebouw aan de Wirdumerdijk. De kleine gemeente van de Nieuwe Doopsgezinden of Friezen hield haar bijeenkomsten in het al eerder genoemde ge bouwtje aan het Zwitserswaltje. Nadat in het jaar 1695 in Leeuwarden de Friesche Doopsgezinde Sociëteit was opgericht, werd de verhouding tussen de verschillende doopsgezinde gemeenten beter. In 1705 beslo ten de Vlaamse en Waterlandse doopsgezinden bij elkaar te stappen. In 1758 volgden de Nieuwe Doopsgezinden dit voorbeeld. In het vervolg werd er nu beurtelings in de drie kerken gepreekt. Al spoedig ging men echter plannen maken, om te komen tot de bouw van één kerk voor de Doopsgezinde gemeente. In 1760 besloot men tot vernieuwing en ver groting van de kerk aan de Wirdumerdijk en nog in datzelfde jaar werd met de werkzaam heden begonnen. Van de kerk zegt Eekhoff dat het „fraaije kerkgebouw, hetwelk van buiten even eenvoudig als van binnen net was be timmerd, op eene waardige wijze aan haar be hoeften voldeed." In 1813 kreeg de gemeente de beschikking over een mooi orgel en een preekstoel met goed snijwerk, beide afkomstig uit de kleine doopsgezinde kerk van Amsterdam. Toen in 1832 het huis aan de Wirdumerdijk, dat voor de kerk stond, weggebroken werd, ontstond er een klein voorplein, dat door een ijzeren hek van de weg werd afgescheiden. Voor de kerk werd in 1832 een portaal ge bouwd in classicistische stijl. Op het ogenblik is de doopsgezinde kerk de mooiste oude kerk van Leeuwarden. Dat mooi slaat op de liturgisch goed geslaagde op stelling en de keurige staat van onderhoud, waarin het gebouw zich bevindt. De kerk heeft een vierkante grondbouw. De zoldering is gestucadoord en is een beschei den voorbeeld van koepelbouw. Vier pilaren met korinthische kapitelen dragen de „koepel". De betimmering in de kerk dateert uit het laatste gedeelte van de 18e eeuw. Boven de verbouwde preekstoel hangt het orgel. Orgel en preekstoel zijn beide eveneens uit het eind van de 18e eeuw. Tegen de oostmuur van de kerk bevindt zich een grote kraak. In een naast de kerk gelegen gebouw bevindt zich de kerkeraadskamer, die prachtig is in gericht. In deze kamer hangt o.a. een Pieter Lastman en een niet gesigneerd schilderijtje. Van de vroegere voorganger Lambert Jacobs hangt in de bovenzaal een groot schilderij. De gemeente bezit verder nog een schilderij van Mesdag. H. TEN HOEVE

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1967 | | pagina 10