NIEUW STADS WEESHUIS vroeger een echte instelling van weldadigheid Hel poortje van het Nieuw Stads Weeshuis kei van het weeshuis werd gevestigd in het klokhuis van de kerk van Nijehove, aan het eind van de Kerkstraat. Het zou te ver voeren zelfs maar een sum miere opsomming te geven van allen, die in de loop van de eeuwen het weeshuis met gif ten en legaten hebben verrijkt. De belangrijk ste werden op hun sterfdag herdacht en deze feestdagen waren evenzovele hoogtepunten in het, overigens vrij saaie, leven van de we zen. Men kende bijvoorbeeld het „Hubertje- feest", zo geheten naar mejuffrouw Siuke Huber, weduwe van dr. Georgius Huber, burgemeester van Leeuwarden en oudste advocaat in het Hof van Friesland. Bij haar dood in 1749 werd het Nieuw Stads Weeshuis haar universeel erfgenaam. De dankbare voogden zorgden voor een grafzerk in de Westerkerk, waarop met duurzame, in steen gehouwen letters te lezen viel: Dees zerk bedecht in 't slijk Vrouw Siucke Hubers lijk, Die uit een ruim gemoed Den Weesen schonk al 't goed Dat haar Gods goedheit gaf men open' nooit dit graf, En wensch haar ziel bij Godt De Rust, der vroomen lot. We mogen aannemen, dat dit rijmproduct inderdaad de bedoeling had de overledene te eren. Zo kende men ook het Voordafeest, terug voerend naar het legaat van Gerard Jacob Voorda, oud-rentmeester van het weeshuis, die in 1805 een groot bedrag aan het Nieuw Stads Weeshuis legateerde. Bij het feest te zijner nagedachtenis werden telken jare enige bijzonder vlijtige en brave kinderen met een geschenk verblijd. Ten slotte mag het Dor- houtfeest worden genoemd, ter herinnering aan de in 1871 overleden mr. Bernardus Dor- hout, die bij zijn leven en in zijn testament het weeshuis aanzienlijke bedragen schonk. Was de milddadigheid groot, niet zelden was zij vermengd met menselijke ijdelheid. Dat was een gevolg van het feit, dat ieder die het weeshuis bij testamentaire beschikking had bedacht, door de weeskinderen met de voog den ten grave werd geleid. Deze bepaling, die pas in het begin van de negentiende eeuw werd afgeschaft, had tot gevolg, dat zeer veel kleine legaten aan het weeshuis ten goe de kwamen, ter vergroting van het uiterlijk vertoon bij de begrafenissen. Financieel heeft het Nieuw Stads Weeshuis vele „ups" en „downs" gekend. Naast tijden van grote voorspoed zijn er perioden met aan zienlijke tekorten geweest en dan moest de stedelijke regering bijspringen om de inrich ting in stand te houden. Donkere dagen bra ken aan na de omwenteling van 1795, die een einde maakte aan het bestaan van de oude republiek. Regeringsmaatregelen deden het Lieuwezoon, schepen van de stad Leeuwar den. In 1596 kwam tussen dit weeshuis en de stad een overeenkomst tot stand, waarbij de ene partij zich bereid verklaarde de stadswe zen te verzorgen en de andere op zich nam eventuele tekorten bij te passen. Dat leek een redelijke en sluitende regeling, maar er was één bezwaar. Schenkingen en legaten aan het weeshuis vermeerderden de inkomsten en kwamen dus eigenlijk ten goede aan de stad, die daardoor immers minder tekorten had bij te passen. De verdrietige consequen tie was, dat vrijwel niemand er meer aan dacht het weeshuis geld te schenken. Dat veranderde in 1648, toen de voogden van bet weeshuis besloten de giften en legaten niet meer jaarlijks te verbruiken, maar ze toe te voegen aan het kapitaal, waarvan de renten de jaarlijkse inkomsten zouden aanvullen. Dit nu was allerminst naar de zin van de stede lijke magistraat, die hierdoor meer subsidie moest betalen. Het werd een conflict, waar bij de stad weigerde de tekorten van het weeshuis verder bij te passen en waarbij het weeshuis weigerde langer de stadswezen op te nemen. Er was maar één oplossing voor het stedelijk bestuur: zelf de zorg voor deze wezen op zich nemen en dus een eigen weeshuis oprichten. De zaak werd zeer urgent door de toeneming van het aantal we zen in het oorlogsjaar 1672. In 1662 kwamen 60 wezen ten laste van de stad, in 1672 meer dan 200. Toen was het besluit om een stadsweeshuis in te richten al genomen. Bij besluit van 30 november 1671 werden gecommitteerden be noemd om een „bekwame" plaats te zoeken voor het onderbrengen van de stadswezen. Bouwgrond werd gevonden naast het be staande pesthuis, waar een aantal percelen werd aangekocht. Maar het zou tot maart 1675 duren, voordat de bouwmeesters Carst Johannis van Workum en Claes Janssen van Hindeloopen opdracht ontvingen het weeshuis te bouwen voor de somma van 3400 gulden. Op 24 januari 1676 trok een stoet van 30 jon gens en 33 meisjes, voorafgegaan door een der predikanten en geleid door voogden en voogdessen naar het weeshuis. Ds. Johannes Lastdrager wijdde het Nieuw Stads Wees huis in. In de aanhef van ons verhaal hebben we twee weldoeners der wezen genoemd: Baljée en Van Haersma. We weten ook, dat het conflict tussen de stad en het Old Burger Weeshuis ging over de bestemming van de giften en legaten. De door goedgeefsheid verkregen inkomsten waren van niet te versmaden be tekenis voor de weeshuizen, die daardoor aanzienlijke kapitalen konden vergaren. Na tuurlijk waren dit de „meevallertjes" en moest voor de normale exploitatie met vaste inkomsten worden gewerkt. Al bij het ont staan van het Nieuw Stads Weeshuis wees de stadsoverheid verschillende bronnen van inkomsten voor deze inrichting aan. Daarbij was de opbrengst van de verhuur van zit plaatsen in de drie kerken, een speciale col lecte in de kerken en de levering van doodkisten, dit laatste tot grote verontwaar diging van de gilden der timmerlieden, kisten makers en kuipers, die zich een deel van hun nering ontnomen zagen. De timmerwin- De gevel aan het Schoenmakersperk dateert van omstreeks 1890 Op 7 juni van dit jaar verenigden burgemeester en wethouders zich in „De Kroon" aan de dis met het bestuur van het Nieuw Stads Wees huis. Het was een soort galgenmaal, want bij deze gelegenheid werd afscheid genomen van dit bestuur, dat zijn taak had verloren door de inwerkingtreding van de algemenebij- standswet. Van het weeshuis blijven echter de niet geringe bezittingen bestaan en de ba ten daarvan zullen in het vervolg ten goede komen „aan het jeugdwerk in het algemeen en aan andere Leeuwarder belangen op maat schappelijk gebied". Al was het een afscheidsdiner, plaats voor droefheid was er niet en de aanzittenden lieten zich de verse slierasperges en de bief stuk Stroganoff dan ook uitstekend smaken. Een voortreffelijk menu, maar toch had het eigenlijk iets anders moeten zijn. Een Indi sche rijsttafel bijvoorbeeld, ter ere en ter nagedachtenis van Jacobus Martinus Bal jée, de in Oost-Indië rijk geworden oud-wees, die bij zijn overlijden in 1823 zijn vermogen aan het weeshuis naliet en daarmee de drei gende opheffing voorkwam. Het had ook vlees en aardappelen met „Pruimebolle" mogen zijn, ter herinnering aan Eelco van Haer sma en zijn vrouw Susanna Maria Elisabeth Faber, die in het midden van de achttiende eeuw het weeshuis met een deel van hun na latenschap bedachten. Daarbij werd de voor waarde gesteld, dat op Van Haersma's sterf dag het voornoemde feestmaal zou worden genoten. Het oudste weeshuis van Leeuwarden is het Old Burger Weeshuis, dat we nog altijd ken nen, nu in een pand op de Nieuwestad. De grondslag ervoor werd in 1534 gelegd door Auck Pietersdochter, de vrouw van Lieuwe

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1967 | | pagina 12