Fa. Adema's Bouwbedrijf I* BUNGALOWBOUW VERBOUW Verlengde Schrans 74 - Leeuwarden - Telefoon 20014, b.g.g. 26938 ONDERHOUDSWERK 5 Slecht passend fgBÊÊmj in de verhoudingen ipJgM van de gevelwand fl|^H gemeentebestuur en de uitbreiding komt in de omgeving daarvan. De meerderheid van b. en w. en wethouder Tiekstra verschillen van gedachten over het hoe en waar. 2. Het stadhuis wordt verlaten en vervangen door een nieuw gebouw elders in de binnen stad of in de buurt van de binnenstad. We ontmoeten hier wethouder De Jong en verder o.a. de groep architekten, die alreeds met een fraaie maquette heeft duidelijk gemaakt hoe men zich voorstelt het stadhuis te bouwen op de plaats van de Beurs, met een uitloper naar het Wilhelminaplein. Wanneer men de zaak nu van alle omballin- gen ontdoet, dan gaat het, naar onze mening, uitsluitend om de vraag of we de eerste dan wel de tweede oplossing moeten kiezen. Nemen we het praktische nut als enig uitgangspunt, dan komen we onherroepelijk terecht bij de gedachte aan een algehele verplaatsing. Doen we dit, dan dient er verder te worden gediscussieerd over de nieuwe plaats en dat kan wel eens zo'n uitzichtloze zaak worden, dat het 't verstandigst is een stadhuis op wielen te bouwen, opdat ieder af en toe zijn zin kan krijgen. Maar wanneer we deze oplossing verkiezen, dan moeten we primair de vraag beantwoor den: wat doen we met het oude stadhuis en hoe verhinderen we, dat dit deel van de oude binnenstad in de versukkeling raakt? Wan neer het gemeentebestuur zegt: hier kunnen we niet langer „uit de voeten" (en, vooral, niet uit de auto's), dan lijkt het hoogst onwaarschijnlijk dat anderen, speciaal zaken mensen, dit inderdaad reële bezwaar ter plaatse op de koop toe zullen nemen. De gemeente hoeft, in tegenstelling tot de zaken man, niet te vrezen, dat zijn klanten bij gebrek aan parkeermogelijkheid naar de concurrent zullen gaan. En voor de eigen mensen ligt de situatie voor de gemeentelijke overheid ook veel gemakkelijker dan voor de zakenman. Gemeenteambtenaren zijn ver plicht in de eigen gemeente (en dat moet welhaast betekenen: de stad) te wonen, het bedrijfsleven kent deze binding niet en heeft dus in veel gevallen meer behoefte aan ruimte voor lang-parkerend personeel. Na tuurlijk is het lastig, dat de ambtenaren niet per auto kunnen komen en gaan, maar dat geldt ook voor het personeel van bijvoorbeeld Vroom en Dreesmann. Laat het gemeentebestuur het oude stadhuis in de steek, dan lijkt het bijzonder onwaar schijnlijk, dat voor dit gebouw een reëel te achten nieuwe bestemming wordt gevonden. In elk geval hebben de sprekers op de „hearings" over deze netelige kwestie geen briljante en verlossende ideeën aangedragen. Nu werd dit ook niet gevraagd, evenmin als de vraag is gesteld: zullen we het stadhuis en zijn omgeving dan maar afschrijven? Toch lijkt dat de consequentie en het is dan bovendien een consequentie, die zich uit breidt over de hele binnenstad. Wanneer het gemeentebestuur niet bereid is ter plaatse de inderdaad reëel te achten moeilijkheden op de koop toe te nemen, dan kan ditzelfde gemeentebestuur dit in de toekomst ook niet meer van anderen verlangen. En dan komen we te staan voor de levensgro te en angstige vraag of we niet op een irreële manier schuilevinkje spelen met de (toekom stige) werkelijkheid, wanneer we, incidenteel restaurerend en de ergste rommel aan het oog onttrekkend, net doen alsof we onze binnen stad in stand kunnen en willen houden. De binnenstad heeft zijn woonfunctie praktisch al verloren. Als gevolg daarvan raken bij voorbeeld de scholen en de kerken leeg. Bedrijven vertrekken naar de industrieterrei nen, bureaus en kantoren zoeken de ruimte buiten het stadscentrum. De winkels zien zich (terecht of ten onrechte) bedreigd door het gebrek aan parkeerruimte. En inderdaad kan de vraag worden gesteld, waar de Leeuwar ders over een halve eeuw hun inkopen zullen doen: in het centrum van Leeuwarden of in een winkelcentrum in Hardegarijp of elders in de omgeving van de stad? Laten we, bij alle nobele bedoelingen ten aanzien van de binnenstad, niet verzuimen te constateren, dat de afbraak van de functie van de binnenstad al in volle gang is. We kunnen dit betreuren, maar het is wel zaak het aantal tranen dat we hierover willen plengen nauwkeurig vast te stellen. En in deze gedachtengang kan het gemeentebestuur maar het best het goede voorbeeld geven door het stadhuis met zijn omgeving af te breken. Het nageslacht zal ons vandalisme verwijten, maar tegelijk blij zijn als belastingbetalers niet op te draaien voor de kosten van onderhoud en restauratie van dit stukje openluchtmuseum. De andere mogelijkheid is, dat het gemeen tebestuur niet bereid is de binnenstad te verlaten, gelijk de kapitein het zinkende schip. Dit zou een zeer positief besluit zijn, omdat het gemeentebestuur, aldus doende, een belangrijke bijdrage zou leveren om het schip voor zinken te behoeden. Dat moet dus betekenen, dat het oude stadhuis blijft en dat de uitbreiding daarvan in de naaste omgeving wordt gezocht. We komen aldus terecht bij het meerderheidsstandpunt van burgemeester en wethouders, inclusief wethouder Tiekstra. Of dan ten slotte de voorkeur zou moeten worden gegeven aan de uitbreiding met twee vleugels in de richting Grote Hoogstraat en Maria Annastraat, dan wel aan nieuwbouw aan de overkant van het Raadhuisplein is geen principieel punt. We dachten, dat deze keus slechts gemaakt kan worden aan de hand van schetsontwerpen voor beide plan nen. Nu kan niemand zich voorstellen hoe deze beide zaken er uit zouden komen te zien. Diverse architekten hebben zich tijdens de „hearings" over al deze zaken uitgesproken. Dat was een belangrijke „inbreng" bij deze bijeenkomsten, al moet hierbij worden aange tekend, dat in een gezelschap van bouwmees ters twee zielen nagenoeg nimmer één ge dachte bezitten. Architekt Vegter (ontwerper van de veelomstreden stadhuisuitbreiding in Groningen) heeft het gemeentebestuur ver weten, dat onvoldoende studiemateriaal aan het plan ten grondslag ligt. Men kan de daaruit voortkomende gevoelens van onze kerheid en twijfel onderschrijven, maar hier aan moet de vraag worden verbonden wat er dan wel precies uit verdere studiën te

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1968 | | pagina 5