Restitutie aan Kamerbewaarder Stadhuis wegens verteringen
van Commissies 58,95"i". R4-1-1830, 10,2
Verantwoording door Secretaris: over 1829.
Na aftrek der boeten ad. 11,45 is er een tekort van 69,50,
wat gevonden wordt door inhouding op het presentiegeld.R4-1- 1830
Idem over 1830. Na aftrek der boeten ad. 11,45 blijkt er
een tekort te zijn van 84,50, welk bedrag wordt omgeslagen en
bij de presentiegelden ingehouden. R3-1-1831, 6.
Ged. Staten verzocht om machtiging tot voldoening der decla
ratie van de Kamerbewaarder wegens verteringen van de Commissies
over 1831, ad. 64,70. R9-1-1832, 3,2.
Idem over 1831, De boeten worden ingehouden van het pre
sentiegeld, R9-1-1832, 8.
Aanbieding door Secretaris van Rekening der verteringen
door de Raad en Commissies in 1831 en de boeten. Na aftrek dezer
laatste ad. 10,25 blijkt er een tekort te bestaan van 84,25,
in te houden bij het uitbetalen der presentiegelden.R7-1 -18339.
Idem. Na aftrek der boeten ad. 9,80 is er een tekort van
147,4o, dat gevonden wordt door inhouding van een gedeelte der
presentiegelden. R6-1-1834, 13»
Idem over 1834. Na aftrek der boeten is er een tekort van
15340waarvoor een staat van verdeling wordt overgelegd.
R9-2-1835 1 1.
Idem over 1835» Na aftrek der boeten ad. 5^,95 bestaat
er een tekort van 91,40, welk bedrag bij de uitbetaling van
het presentiegeld zal worden ingehouden. R4-1-1836, 17»
Idem. Tekort bedraagt 106,75, welk bedrag van het pre
sentiegeld wordt ingehouden. R2-1-1837, 7.
Idem over 1837» Na aftrek der boeten ad. 3,30, blijkt er
een tekort te bestaan van 122,20, welke som bij het uitbetalen
van het presentiegeld wordt verrekend. R8-I-I838, 13.
Betaald aan W. Oberink, Kamerbewaarder Raadhuis, van
103,50 wegens verschaffen van verteringen door Commissies
R12-3-1838, 19.
Idem over 1838. Na aftrek der boeten ad. 9,25 blijkt er
een tekort te bestaan van 143,80, dat bij de betaling van
het presentiegeld zal worden ingehouden. R7-1-1839» 7.
Aan Kamerbewaarder W. Oberink is voor voorschotten voor
vertering van Commissies 132,25 betaald uit het fonds On
voorziene .Uitgaven Begr. 1838. R21-2-1839, 23,
Idem over 1839. Na aftrek der boeten ad. 4,95 blijkt
er een tekort te bestaan van 145,70, dat zal worden verrekend
bij de uitbetaling van het presentiegeld. R9-1-1840, 4
Idem over 184o. Na aftrek der boeten ad. 2,75 blijkt er
een tekort te bestaan van 1 13,^+5, dat bij de betaling van het
presentiegeld zal worden ingehouden volgens een tevens overge
legde staat van verdeling. R6-1-1841, 9.
Idem over 1841. Na aftrek der boeten ad. 5,50 bestaat er
een tekort van 138,75, welke som bij de uitbetaling der pre
sentiegelden wordt ingehouden, hoofdelijk omgeslagen.R6-1 - 18421
Idem over 1842. Na aftrek der boeten ad. 3,30 blijkt er
een tekort van 171»— te bestaan dat bij de uitbetaling van
het presentiegeld wordt verrekend. R5-1-1843, 4.
Idem. Na aftrek der boeten ad. 3,85 blijkt, dat is uit
gegeven 133,90, welk bedrag bij de uitbetaling van het pre
sentiegeld hoofdelijk zal worden ingehouden. R4-1-1844, 13.
Idem over 1844. Na aftrek der boeten ad. 3,75 blijkt er
een tekort van ƒ124,80 te bestaan, dat bij de uitbetaling der
presentiegelden zal worden ingehouden. R2-1—1845, 5«
Idem over 1845. Na aftrek der boeten ad. 4,40 bestaat
er een tekort ad. 95,70» Dit bedrag zal van de leden worden
ingehouden, ieder voor zijn aandeel. R8-1-18m6,
Idem. Na aftrek der boeten van 4,46, blijkt er een te
kort te zijn van 106,95» dat van het presentiegeld zal worden
ingehouden. R7-1-1847, 9.
Idem over 1847. Na aftrek der boeten ad. 5,85 is er een
tekort ad. 123,65, dat wordt ingehouden op het presentie
geld. R6-1 -1848 9»