489.
Opmerking van Ged. Staten, dat Art. 13 dezer publicatie in strijd is met de
bestaande wetten.
Dit wordt weerlegd door een Raads Commissie, welks advies wordt toegezonden aan
Ged. Staten. R15-12-1834, 2.
Opmerking door Ged. Staten aan Raad, dat Art. 13 van de Publicatie van
27-10-1834 in strijd is met de algemene wetten, daar boete een straf is die men dus
persoonlijk moet dragen, en niet ouders voor kinderen, bazen voor knechts, etc.
Gesteld in handen der Commissie:
Mr. I. Eekma, Mr. N. Fockema en Mr. C.C.C. Warmolts. 25-11-1834, 3.
Volgens beslissing van Z.M. moet Art. 13 worden gewijzigd.
Gesteld in handen der Raads Commissie om advies op 1-6-1835.
23-5-1835, 14.
Door Raad besloten het Art. 13 aldus te wijzigen, dat ouders, bazen, etc.
aansprakelijk zijn voor schade (niet voor boete, dit is in strijd met de wet!).
Rl-6-1835, 6.
In bovenstaande vorm is deze verordening afgekondigd.
R6-6-1835, 1.
Rapport der Plaatselijke Commissie van Geneeskundig Toevoorzichtdat in de
Grote Hoogstraat H 90 een slagerij is, waar achter het huis op de mesthoop het af
val van geslachte dieren wordt gebracht, wat daar dikwijls een half jaar blijft lig
gen, wat grote stank veroorzaakt.
Gesteld in handen van Commissaris van Politie. 13-2-1836, 19.
Door Commissaris van Politie is hieraan het vereiste gevolg gegeven.
20-2-1836, 9.
Verzoek van Wed. R. Ruitenschild, dat er ten Oosten van haar huis 0 35 op
Camstraburen een waterbak mag worden gemaakt, en dat de politiebedienden mogen wor
den opmerkzaam gemaakt op bevuiling van haar huisdeuren door jongens en trekjon-
gens aldaar.
Haar wordt bericht, dat aan haar verzoek zal worden voldaan, maar dat afdoend toe
zicht onmogelijk is. Zij kan zich echter steeds beklagen bij Commissaris van Politie,
onder aangave van daders. 25-8-1838, 6.
Mededeling door Commissaris van Politie, dat:
Bernardus Reiger, wonende tegenover de Waeze op Muntenburg, nog steeds nabij zijn
woning een mestput heeft, zonder dat daartoe schriftelijk van B. en W. is verleend.
Tot wederopzegging toegestaan deze mestput te houden. Na de dood van betrokkene
moeten de erfgenamen deze wegnemen. 9-3-1839, 21.
Klacht van Eduard Lamoraal Baron Rengers, over het drogen van linnen, etc.
op het met bomen beplante plein voor de Gevangenis, en tot het bezigen van de wal
aan de Westzijde der naar de Tweebaksmarkt leidende houten brug tot een bergplaats
of opslag van as en mest..
Aan betrokkene wordt bericht, dat in het eerste in de klacht genoemde geen veran
dering is te brengen, aangezien dit bij keur niet verboden is, maar dat tot hand
having van het tweede, de politiebedienden zullen worden aangespoord.
In de vergadering van 24-3-1840 zullen de politiebedienden worden ontboden, ten
einde hun dit mondeling onder het oog te brengen. 21-3-1840, 6.
Voorstel door Commissaris van Politie om Wachtmeesters en Korporaals der
Ratelwacht, evenals de Ratelwachterste machtigen en te gelasten om, in dienst
zijnde, te waken tegen overtredingen van Art. 1 der Publicatie van 27-10-1837, hou
dende bepaling van de tijd, waarop secreten e.d. mogen worden geledigd, en bij over
treding procesverbaal op te maken, dat dan later kan worden beëedigd.
Dit voorstel wordt door B. en W. overgenomen, en de Ratelwacht in deze geest ge
machtigd en gelast.. 25-4-1842, 18.
Klacht van S.D. Leeuwenstein over een nabij zijn woning aanwezige mestput,
met verzoek voorziening ten dezen.
Bericht wordt, dat aan het verzoek gevolg is verleend. 9-4-1842, 18.
Verzoek van Evert Faber, tapper, Camstraburen Nr34, om vergunning tot het
aanleggen van een dongplek op een bleek aldaar, naast de zijmuur zijner woning.
In verband met het feit, dat deze dongplek reeds bestaat, en onmogelijk is en hin
derlijk voor het publiek, wordt toegestaan, dat deze blijft bestaan, mits op voldoen
de afstand van de weg. 31-10-1843, 5.
Beklag van A. Pietersen, Mr. Timmerma, over het houden van een mesthoop
door de sleper H. van Krugten, in de Schuitmakerssteeg op de Tuinen.
Aangezien deze reeds sedert jaren voor K.B. 31-1-1824 (St. 19) daar heeft bestaan,
berichten B. en W. dat zij geen grond hebben gevonden tussenbeide te komen, maar
dat het verzoeker onverlet blijft zich te wenden tot de bevoegde rechter.
11-3-1843, 4
Besluit van Ged. Staten aangaande de bij Missive 9-11-1843, N77/959 ingezon
den verordening aangaande verzameling van haardas en vuilnis.
In handen der Commissie belast geweest met de herziening.
(O.P. Waller, M.J. Eekma, Mr. C.J. van der Veen). 9-12-1843, 4.