55.
Bij deze discussie verlieten W. Albarda en N.J. Dirks (Kerkvoogden) de vergadering.
R18-1 1-1833, 12.
Besloten te berichten aan Ned. Herv. Kerkvoogdij, dat, indien zij nog schade
vergoeding verlangt voor de 572 graven in de kerken, zij gehouden is inkomsten en
uitgaven, waardoor het verlies veroorzaakt wordt, op te geven, waarna de Raad zal
kunnen beslissen of de opbrengst der begrafenisrechten voldoende is ter bekostiging
der vergoeding.
Dat de Kerkvoogdij voor het verkrijgen van graven op de Nieuwe Begraafplaats op één
lijn wordt gesteld met particulieren. R2-12-1833, 6.
Rapport der Raads Commissie over de uitnodiging van GedStaten om in onder
handeling te treden met Ned. Herv. Kerkvoogdij wegens vergoeding der schade tenge
volge van het niet meer begraven in kerken.
Commissie is van oordeel, dat Raad op grond van de verordening niet bevoegd is, en
dat aan het verlangen van Kerkvoogden eerst kan worden voldaan, wanneer de begrafe
nisrechten na aftrek der kosten van onderhoud der Begraafplaats voldoende zullen
hebben opgebracht.
Aldus besloten door Raad. R26-10-1835, 4.
Besluit van Gouverneur aangaande de begravingen vroeger dan bij de bestaande
verordeningen' is bepaald. 7-1-1834, 4.
Besluit van Gouverneur aangaande de uitgifte van graven op de nieuw aange
legde burgerlijke begraafplaatsen, alsmede aangaande het verkrijgen van gronden voor
begraafplaatsen. 3-1-1837, 3.
Idem. 10-1-1837, 1.
Mededeling door Gouverneur, dat Z.M. voor het opmaken en gratis registreren
en overschrijven der acten van gedane uitgiften van grafruimten de termijn met 3 maan
den heeft verlengd. 22-4-1837, 4.
Aanvraag door Ged. Staten om opgave van de bestaande afwijkingen van de bevo
len verordeningen aangaande de aanleg ener algemene burgerlijke begraafplaats bui
ten de kom der gemeente.
Wordt negatief beantwoord. 21-9-1839, 12.
Mededeling door Ged. Staten van K.B. 20-3-1844, N85, bevattende o.m. voor
schriften omtrent het begraven van op het strand aangespoelde of uit de zee aange
brachte lijken. 20-4-1844, 9.
Verzoek der Plaatselijke Commissie voor Geneeskundig Toevoorzicht om maatre
gelen te nemen, dat voor het vervolg geen lijken van kinderen in vigelantes worden
vervoerd, gelijk dezer dagen een en andermaal heeft plaats gevonden.
Aan houders van vigelantes, e.d. worden de nodige bevelen gegeven.
1-3-1845, 10.
Mededeling door Ged. Staten van de herstelling van een schrijffout in Art. 8
van het bij K.B. 22-3-1831, N101 goedgekeurde provinciaal Reglement op het begraven
van lijken in Vriesland. 7-10-1846, 8.
Mededeling door Ged. Staten van K.B. 19-10-1850, N44houdende goedkeuring
aan de intrekking door Prov. Staten van Friesland bij Resolutie 9-10-1850 van Art.
12 van het Reglement op het begraven van lijken in deze provincie.
6-11-1850, 5.
Missive van C.d.K. aangaande de declaratiën der kosten van begraving van uit
zee aangespoelde lijken. 19-2-1851, 7.
BadinrichtingZwemonderwijs
Toezending door W.H. Suringar te Amsterdam van 20 exemplaren van de door
hem uitgesproken redevoering ter inwijding der badinrichting en zwemschool aan het
Westerdok te Amsterdam op 4-6-1846, in de hoop, dat men hier iets dergelijks op
kleine schaal zal tot stand brengen.
Aan ieder der leden wordt een exemplaar toegezonden. R2-7-1846, 6.
Voorstel aan Burgemeester door Marjan Eisma te Amsterdam om alhier een
zwemschool en badinrichting op te richten, en daartoe van stadswege de benodigde
grond te ontvangen.
Aan betrokkene wordt bericht, dat hij zich daartoe schriftelijk tot de Raad moet wen
den. R22-10-1846 6.
Verzoek van Marjan Eisma te Amsterdam, thans alhier, die tijdens de zomer
1846 gewerkt heeft in de zwemschool te Amsterdam, en door meerdere ingezetenen al
hier is verzocht een zwem- en badinrichting alhier op te richten, om af te staan
een stuk grond van 80 bij 32 el achter de stadswal, waar thans de drogerij van de wal
verver H. Pater wordt uitgeoefend, benevens een gedeelte van de aangrenzende stads
gracht van 80 bij 20 ellen, om daar 's zomers gelegenheid te geven voor koude en war
me baden, en voor zwemonderrichtof eventueel een andere geschikte plaats aan te
wijzen.
Afgewezen. R19-11-1846, 8.