213.
Verzoek der trekschippers Leeuwarden - Harlingen om tegemoetkoming
voor de kosten, gemaakt tijdens de sluiting der Harlinger Vaart tijdens de slat-
ting.
Gesteld in handen Raadscommissie: S. Salverda, W. Albarda, O.P. Waller.
R15—10-1838, 4.
Door Raad besloten het in de vergadering van 20-10-1837 voorgestelde:
het onderhoud van de Harlinger trekweg aan te besteden, aan te nemen.
B. en W. zijn verzocht door Architect een bestek te doen opmaken.
R15-10-1838, 8. 2.
Antwoord Ged. Staten op Uitg. Missive dezerzijds 16-10-1838, N806
(Raadsbesluit R15-10-1838, 11.), houdende, dat Ged. Staten bereid zijn om voor
rekening der provincie te nemen zodanige som der beschoeiing te Dronrijp, als de
kosten bij openbare aanbesteding meer hebben bedragen dan de beschoeiing voor de
slatting der Harlinger Vaart had moeten kosten. Dat evenwel de begroting van de
Hoofd-Ingenieur van de Waterstaat als grondslag moet dienen in plaats van die
van de Stads Architect.
Verder, dat het wegnemen van het brugje door Commissarissen tot de slatting niet
op eigen gezag is geschied, maar onder goedkeuring van Ged. Staten.
Besloten te antwoorden dat de begroting van de Hoofd-Ingenieur kan worden aan
vaard, dat echter niet gelet is öp de kosten van toezicht en van het afgraven
der wallen.
Verder wordt voorgesteld de gehele wal te doen herstellen, volgens het bestek
van de Architect, voor rekening van Stad en Provincie.
Verder nog mede te delen, dat het bezwaar tegen het vervangen van het brugje
door een duiker niet gold het onderhoud van deze laatste, wat maar gering is,
maar betrekking had op mogelijke moeilijkheden met de afstroming van het water.
R29-10-1838, 1.
Goedkeuring door Ged. Staten van bovenstaand voorstel, toegezonden bij
Uitgaande Missive dezerzijds 31-10-1838, N93/855.
Raad wordt verzocht ten spoedigste tot de aanbesteding over te gaan, en het werk
uit te voeren. R28-11-1838, 2.
Res. Ged. Staten aangaande de verhoging en verbreding van de Harlinger
trekweg en van de beschoeiingen daarlangs, met verzoek om aan de weg een kruin
breedte te geven van minstens 2\ el, en wel tot een-hoogte van 75 duim boven
zomerpeil.
In handen gesteld van een Raads Commissie:
Mr. Jr. H.M. Speelman Wobma, Mr. J. Eekma, Mr. G.L. Feyens, om te onderzoeken
of de stad daartoe door Ged. Staten kan worden verplicht. R4-4-1839, 2.
Raads Commissie is van oordeel, dat de Stad daartoe is verplicht, in
gevolge het octrooi tot het aanleggen van de trekweg en het heffen van tol.
Het bedrag, nodig voor de verbreding en verbetering zal volgens de Architect
150,zijn. R26-4-1839, 7.
Res. Ged. Staten aangaande de verevening der kosten, gevallen op het
maken der beschoeiingen te Dronrijp, waarvan de helft, komende ten laste der
provincie, bedraagt 1.208,32^.
Op de voldoening daarvan zal order worden gesteld. 11-5-1839, 4.
Toezending door Gouverneur van een ordonnantie tot dit bedrag.
12-7-1839, 2.
Mededeling door B. en W. aan Raad, dat zij hebben gemeend de herstel
ling der schoeiwallen in de Harlinger trekweg door eigen volk te moeten doen
verrichten, aangezien dit werk voor geen aanbesteding vatbaar is, door de on
zekerheid van wat al en wat niet moet worden beschoeid.
Thans is men voor een goed deel gevorderd. R25-7-1839, 12.
Verzoek van B. en W. Harlingen om inlichtingen aangaande de schadeloos
stelling, door de Raad verleend aan de trekschippers Leeuwarden - Harlingen,
wegens het nadeel tengevolge van de slatting der Harlinger Vaart.
Besloten opgave te doen. 27-7-1839, 4.
In 1838 is, tengevolge van de slatting der Harlinger trekvaart, veel
boter, die anders naar hier werd gebracht, naar Sneek gebracht, waardoor de in
komsten der Waag alhier verminderden. R24-10-1839, 4.
(blz130, 19.)
Res. Ged. Staten, houdende afwijzende beschikking op het verzoek der
Commissarissen uit de plaatselijke besturen en andere belanghebbenden om voor
rekening der Provincie te nemen alle kosten, die het gevolg zijn geweest van
de verdere bodembreedte dan 9 ellen, 47 duimen, die aan de Harlinger Vaart bij
de slatting in 1838 is gegeven.
Door B. en W. in advies gehouden. 4-8-1840, 9.