de Gevangenis
Zal worden uitgevoerd. 1-4-1828, 4.
Aan Architect opgedragen van A. Bloembergen te kopen 20 aam patentolie
voor de verlichting der lantaarns tegen 55,per aam. 19-8-1828, 11.
Op verzoek van Jhr. Willem Carel Samuel van de Poll Architect te machtigen
een lantaarn aan te steken, etc. die voor diens huis zal worden geplaatst in de
glop, uitkomende in de Weerd, tegen betaling der kosten. 11-10-1828, 17.
Klacht van de Commissie van Administratie der Gevangenis over het vroegtij
dig uitgaan (vaak voor 12 uur 's avonds) der lantaarns in de omgeving van de Ge
vangenis
Verzoeke verbetering, desnoods op kosten der Commissie.
In handen Architect. 29-11-1829, 12.
Er zijn maatregelen getroffen de lantaarns 's nachts door te doen branden,
maar in overweging wordt gegeven reverbères aan te schaffen, die echter vrij duur
zijn, die van stadswege kunnen worden verzorgd. 2-12-1828, 4.
Aan Archietect opgedragen zonder uitstel reverbères te doen plaatsen:
a. Aan het pand van het Westelijk einde der Groote Kerk naar het Nieuwe Stads Wees
huis
b. Op de hoek der Groote Kerkstraat bij de ingang van het pad naar de groote deur
dezer kerk. 23-12-1828, 13.
Besloten de declaratie van de kosten der verlichting om en bij de Gevange
nis in te dienen:
6 lantaarns tijdens de 8 wintermaanden, en 8 lantaarns tijdens de 4 zomermaanden,
totaal 106,20. 9-6-1829, 9.
Aan P. Zeper verzocht op de voordeligste wijze voor de stad aan te kopen
de voor het a.s. winterseizoen benodigde olie.
Deze is hiertoe bereid. 7-8-1829, 7.
Klacht van de Commissie van Administratie der Gevangenis over het slecht
branden der lantaarns aldaar.
In verband met meerdere klachten over de lantaarns in de stad is aan Architect
een nauwkeurig toezicht opgedragen. De lantaarnopsteker moet verder bij de Gevange
nis de lantaarns 's avonds 9.30 uur controleren, en de Ratelwacht moet ze contro
leren en eventueel gebreken melden. 16-10-1830, 8.
Verzoek van Van Burmania Rengers om:
1. Ontheffing van de betaling der kosten van de lantaarn voor zijn kantoor.
2. Te voorzien in de gebrekkige verlichting der Groote Kerkstraat, zodat de lan
taarn gemist kan worden.
Door B. en W. wordt geantwoord, dat de overeenkomst aangaande de lantaarn inder
tijd op zijn verzoek is gemaakt, en dat de omstandigheid, dat het huis 's avonds
donker is, het gevolg is van de bijzondere ligging, waar de stad buiten staat.
29-1-1831, 8.
Mededeling door Architect, dat jaarlijks aan de pachter van het Vallaat
voor de verlichting aldaar wordt verstrekt k. aam, maandelijks aan iedere lantaarn
opsteker kan, en verder het nodige op de Waag voor de Ratelaars.
1-2-1831, 9.
Besloten, dat de straatlantaarns zullen branden vanaf de le donkere maan
in Augustus tot en met de laatste donkere maan in April. 6-9-1831, 8.
Besloten een reverbêre te plaatsen aan de straatweg buiten de Hoekster-
poort naast de aldaar aanwezige palissaden. 6-9-1831, 9.
Klacht der Commissie van Administratie der Gevangenis over de verlichting
aldaar.
Na overleg met Architect wordt geantwoord, dat getracht zal worden de verlichting
te verbeteren door een verandering aan de lampen. 5-11-1831, 5.
Verzoek van Van Vloten, directeur van het Postkantoor, Oosterstraat C 52,
om plaatsing van een lantaarn voor dit kantoor.
Geweigerd, omdat voor kantoren, waarvan de hoofden zelf de plaats van vestiging
bepalen, geen uitzondering kan worden gemaakt op de regel der algemene straatver
lichting. 29-11-1831, 15.
Besloten door de zorg van de Architect 6 nieuwe reverbères te doen ontbie
den ter plaatsing daar, waar dit nodig is. 6-12-1831, 15.
Mededeling door Commissaris van Politie van ontvangen klachten over duis
ternis 's avonds bij het Postkantoor in de Oosterstraat, zodat men licht tegen een
postkar of postpaard aanloopt.
Verzoeke voorziening door plaatsing van een reverbêre of anderzins.
31-12-1831, 15.
Door B. en W. wordt geantwoord, dat, voorzover nodig, in de verlichting
der Oosterstraat zal worden voorzien.
In verband met bericht van Commissaris, dat geklaagd is over versperring der
straat 's avonds door het op de straat plaatsen van de postkar en van losse post
paarden, wordt deze verzocht te bevorderen, dat postkar en postpaarden daar niet
langer staan dan nodig is voor laden en lossen. 3-1-1832, 13.