135.
Rapport van de minderheid: J.C. Kutsch.
1. Legger van 1838 is onvolledig: er moeten o.a. enige eigenaren van landerij
en tussen Greuns en Potmarge op voorkomen.
2. Deze legger is eerst in 1844 aan Ged. Staten gezonden en goedgekeurd, waar
door de onderhoudsplichtigen 15 in plaats van 10 jaar moeten betalen, daar
de legger eerst na 10 jaar wordt herzien (1854).
3. Reclamanten hebben geen antwoord gekregen op hun reclames: dus Art. 4 van
Reglement 23-7-1835 is overtreden.
4. Legger is niet afgekondigd.
Uit verzoekschrift van 1770 blijkt, dat de bewoners van Achter de Hoven de
regering hebben gevraagd om puin of keizei ter bruikbaarmaking van de weg.
Nooit eerder of later is een dergelijk verzoek gevonden.
5. Geen dezer bewoners kan eigendomsrecht aan weg door titel aantonen.
6. Regering der stad heeft onderhoud aanbesteed en de middelen verschaft.
7. Door de regering is eerst de sluitboom bij de herberg "De Roode Boer" en la
ter die tussen weg en Grachtswal weggenomen, zodat de weg voor het publiek
toegankelijk was
8. Er is niet gebleken, dat de oproeping van onderhoudsplichtigen in 1845 over
eenkomstig de wet plaats vond, en evenmin is een procesverbaal van benoeming
van gecommitteerden opgemaakt.
Wel zijn de bewoners op het Raadhuis bijeen geweest en is hun voorgesteld de
weg te verbeteren, waartoe zij 3 gecommitteerden benoemden, doch nooit is hun
onderhoudsplichtigheid ter sprake gekomen.
9. Door de bewoners is een aanbod tot verbetering gedaan, zonder dat zij daar
door als onderhoudsplichtigen wilden aangemerkt worden.
Dus: Bewoners niet onderhoudsplichtig, maar alleen de stad.
Res.: Beide rapporten ter inzage van Raadsleden leggen ter behandeling in ver
gadering op Donderdag 18-3-1847, R4-3-1847, 21.
Door Raad het voorstel der meerderheid aangenomen.
Het Kohier met de reclames op te zenden naar Ged. Staten, met verzoek hierop
te beslissen, en, indien geen bezwaren aanwezig, het Kohier vast te stellen.
Raadslid Mr. G.N. Muiier niet accoord met dit besluit. R18-3-1847, 2.
Verzoek Gouverneur om zo spoedig mogelijk te mogen ontvangen de wegens
de vernieuwde weg Achter de Hoven bestaande Legger van onderhoudsplichtigen.
12-5-1847, 8.
Verzoek van enige eigenaars of bewoners van huizen Achter de Hoven om
verlichting of Ratelwacht, evenals op Vliet en Grachtswal.
Afgewezen door B. en W., aangezien de kosten, daartoe aan contribuabelen in
rekening te brengen, veel te hoog zouden worden, indien zij naar evenredigheid
dezer straten zouden bijdragen.
Dit bericht aan Mevr. A.C. Andreae, geb. Nauta, eerste ondertekenaar van het
adres. 29-9-1847, 16.
Rapport der Commissie, aan wie door B. en W. bij Res. Commissoriaal
26-8-1847 (is onvindbaar) is verzocht te rapporteren over een Res. Ged. Sta
ten 3-8-1847, waarbij het gevoelen van de Raad wordt gevraagd aangaande het
door reclamanten in hun adres aangaande de legger Achter de Hoven aangevoerde,
dat de legger gebrekkig is, en reclamanten niet verplicht tot onderhoud, dat
aan die weg verbeteringen hebben plaats gehad, waartoe gecommitteerden niet
gerechtigd waren, en dat in 1820 deze weg, tegelijk met de Arendstuin, door
B. en W. bij aanbesteding is hersteld en door stad betaald. Verder voert L.J.
Feitz aan dat hij indertijd op eigen kosten een voetpad aldaar heeft verbeterd.
Commissie verklaart, dat het Ged. Staten uit de praemissen van de legger moet
bekend zijn, dat, hoezeer de weg oorspronkelijk is aagelegd tot opreed naar de
boerderijen aldaar, deze thans wordt onderhouden (in 1838) door de aanwonenden,
ieder voor de helft, zover zijn erf loopt, tot welk onderhoud de bewoners zich
verplicht achten.
Van de buitengewone verbeteringen in 1820 weet Commissie niets: dit kunnen
B. en W. beter bevestigen of tegenspreken.
Res.: In advies tot volgende vergadering.
Verzoek van enige bewoners van panden aan Achter de Hoven om, onder
overlegging van copie van vroeger ingediend verzoek aan B. en W., en antwoord
daarop ontvangen, om aldaar 's avonds een gelijke verlichting als in de stad,
en tevens dat aldaar een Nacht- of Ratelwacht mag worden ingevoerd, met toe
zegging te zullen bijdragen in de daaraan verbonden kosten.
In handen Commissie: N.J. Dirks, Mr. L. Dorhout, C.J. Eeddes.
R4 -11-1847, 7.