13.
Verzoek van Eduard Lamoraal Rengers, thans te Groningen, om vrijstelling
van Personele aanslag over de 7 laatste maanden van 1844, daar hij in Mei de stad
heeft verlaten.
Toegestaan: slechts 5/12 zal worden ingevorderd. 3-8-1844, 14.
Verzoek van J.H. Cohen, koopman alhier, om rectificatie van zijn aanslag in
de Lantaarn-, Brandspuit- en Nachtwachtgelden over 1844, die is geschied naar een
huurwaarde van 300, terwijl hij in de Personele Rijksbelasting slechts is aange
slagen naar een huurwaarde van 200,
Door B. en W. wordt geantwoord, dat na de ter visie ligging van het kohier voor
dit jaar geen verandering meer mogelijk is, maar dat er bij de opmaking van het kohier
1845 rekening mee zal worden gehouden. 12-8-1844, 12.
Verzoek van J.H. Gumping, predikant alhier, om vermindering van huurwaarde van
het hem in eigendom behorende huis F154, en derhalve zijn aanslag van 18,in de
Personele omslag over 1844 te verminderen.
Aangezien het huis geen huurwaarde heeft van 360,maar slechts van 275,
welke som sedert het afnemen van een groot gedeelte van de tuin nog iets moet wor
den verlaagd, wordt het verzoek toegestaan, en wordt bij het opmaken van de kohieren
voor 1846 de aanslag gebracht op 13,13-8-1845, 13.
Opbrengst der Lantaarn-, Brandspuit- en Nachtwachtgelden over 1844.
Van het op de Begroting voorkomende bedrag ad 15.405,69 is tot hiertoe slechts in
gekomen 11.7 17,68%.
Hoewel deze uitkomst enigszins gunstiger is dan vorig jaar, is dit toch nog bijna 1/4
gedeelte van het gehele bedrag. R2-10-1845, 6.
(blz180)
Toezending door Ged. Staten van reclame van Voogden St. Anthony Gasthuis al
hier, wegens de Personele belasting dienst 1844/45.
Gesteld in handen van Van Boelens en Van Wageningen voor rapport.
21-3-1846, 6.
Overeenkomstig rapport van Van Boelens en Van Wageningen bericht aan Ged.
Staten. Zie Missive dezerzijds N12/423. 1-4-1846, 4.
Aanbieding der Kohieren 1845 der Lantaarn-, Brandspuit- en Nachtwachtgelden
ad 15.451,94.
Deze worden 14 dagen ter visie gelegd. R6-2-1845, 23.
Er zijn geen reclames ingekomen.
Het kohier wordt nu vastgesteld op:
Hoofdkohier: 15.269,85
in de buitenwijken: 182,09
Totaal: 15.451,94
Aan Ged. Staten gezonden ter goedkeuring. R6-3-1845, 7.
Goedkeuring en vaststelling door Ged. Staten van de Kohieren 1845 der Lan
taarn-, Brandspuit- en Nachtwachtgelden op 15.451,93.
Gesteld in handen Ontvanger ter invordering in 2 termijnen: voor 1/7 en 1/10 1845.
29-4-1845, 3.
Mededeling hiervan in Raad. R8-5-1845, 3.
Missive Ontvanger in antwoord op toegezonden besluit Ged. Staten, aangaande
het niet aanslaan van Mr. W.B. Buma alhier als bewoner van huis D40 in de Lantaarn-
Brandspuit en Nachtwachtgelden Kohier 1845.
Besloten door B. en W. om, alvorens aan het besluit van Ged. Staten te voldoen, de
inhoud van dit schrijven aan hun mede te delen, en hen te verzoeken op dit besluit
terug te komen. 8-4-1845, 3.
Verzoek van Fran^ois Joseph Mahieu, thans alhier wonende, om vrijstelling
der Personele aanslag dezer gemeente over de laatste maanden van 1845, daar hij met
Mei de provincie metterwoon verlaat.
Toegestaan. Ontvanger gemachtigd tot invordering van het 4/12 deel.
3-5-1845, 12.
Verzoek van R. Bolhuis, Ontvanger van 's Rijks Belastingen te Appingedam, om
vrijstelling van Personele aanslag over de 8 laatste maanden van 1845, daar hij per
1-5-1845 deze province metterwoon heeft verlaten.
Toegestaan. Ontvanger gemachtigd tot invordering van slechts 4/12 gedeelte.
19-8-1845, 18.
Toezending door Ontvanger van 15 aanslagbiljetten met waarschuwingen van Per
sonele Omslag voor Brandspuiten, etc., over 1845 ten laste van thans elders wonenden.
Invordering wordt verzocht door tussenkomst der betrokken besturen.
10-9-1845, 16.
Missive van B. en W. van Kampen, in antwoord op Missive dezerzijds 11-9-1845,
NI 1/943, aangaande de verschuldigde Personele Belasting door J.A. van Dordt aldaar.
Betrokkene meent slechts 3/12 gedeelte schuldig te zijn, ad 312%aangezien hij de
stad per 1-4-1845 heeft verlaten.
Door B. en W. wordt geantwoord, dat betrokkene wel recht heeft, maar ontheffing had
moeten aanvragen. Evenwel zullen B. en Wzijn reclame alsnog als zodanig beschouwen,
en de vrijstelling verlenen. Daarom wordt verzocht het 3/13 gedeelte in te vorderen
en over te maken. 30-9-1845, 8.