Alarm in de vette hoek: „Jentsje Tit beroofd!"
Maar de Slanke wist
er
wel
meer van
'T KLEINE KRANTSJE
De buurt van de Boterhoek heeft heel wat schilderachtige figuren voortgebracht,
die men hier en zeker elders in de stad alleen maar onder de een of andere typeren
de of onverklaarbare bijnaam kende. Wanneer er werd gesproken over Ouwe
Tietsje wist iedere stadgenoot, wie werd bedoeld, zonder ook maar te vermoeden
onder welke naam deze vrouw bij de gemeente in de boeken stond. En Jentsje Tit
dankte z'n populariteit zeker ook niet aan het feit, dat hij Van der Meulen heefte.
Zo waren er veel meer, van wie de Leeuwarders eigenlijk maar weinig wisten,
maar wier bijnaam de tongen nü nog gemakkelijk in beweging brengt
Een van die bekende typen
uit de Butterhoek was de
blinde vrouw, die met de
hoogst eigenaardige naam „Er
brandt een lichtje" werd aan
geduid de lange zoon, die
haar trouw begeleidde, droeg
altijd een stoof; zelf wou ze
nog wel eens een klein fles
je dragen. Het tweetal
woonde in De Vriendschap,
vanwaar de zoon de moeder
naar het station bracht, waar
ze dan trachtte wat lucifers
aan de man te brengen.
En wie heeft Snorrewietske
niet gekend? „Wiets -ma'k
even op je fiets?" riepen de
kinderen, maar Wiets had
geen fiets. Ze heeft wel voor
de gemeente als wiedster ge
werkt en moest dus het on
kruid tussen de straatstenen
verwijderen.
Maar haar algemene bekend
heid dankte ze eerder aan
haar gewoonte om met de
muziekcorpsen mee te mar
cheren altijd vooraan en
altijd met de huissleutel in
de hand!
In de buurt van de Boterhoek
zelf was Snorrewiets altijd
een van de geestdriftigste
deelneemsters aan de But-
terhoekster Buurtfeesten
samen met Jentsje Tit vorm
de ze het glansnummer van
het koekhappen en het tra-
traditionele kuupkesteken.
Over Jentsje Tit zou een
hoofdstuk apart te schrijven
zijn. Hij was zeggen zijn
tijdgenoten zo sterk als
een beer. „Ik hew 'em es met
zes pliesj es vechten sien
de pliesjes kwamen op e
grond te leggen, mar Jentsje
Tit liep deur!"
Jentsje Tit is veedrijver ge
weest en hij ging wel eens
met negotie langs de deuren.
Hij was een man, die bijzon
der op geld was gesteld en
sloeg dan ook om de haver
klap aan het centen tellen.
Eens was hij zo bezig z'n kas
op te maken op de stoep van
het Goudkantoor in het Su-
rivestraats.ie, toen de dochter
van de concierge van boven
uit dit nuttige kantoor stuk
jes cokes naar beneden gooi
de. Jentje stoof op en keek
woedend naar de ramen van
het pand van dokter Wester
huis op de hoek van het Heer
Ivostraatje en de Grote Kerk
straat, denkend dat het ge
plaag daarvandaan moest ko
men.
„Dat binne nou de dienst-
boaden van die deftige meen-
sen" hoorde de daderes hem
brommen de deftige meen-
sen hadden het altijd ge
daan
Maar Jentsje Tit werd niet
altijd geplaagd. Wanneer hij
zich op de kermis vertoonde,
kon het gebeuren, dat een
ploegje burgerjongens hem
uitnodigde een biertje te drin
ken in het etablissement van
Victor Conseil en hopend,
dat ze hem onder de tafel
zouden krijgen volgde dan
het ene na het andere glas
en schoven ze hem heel wat
porties wafels voor. Maar
Jentsje Tit was dan niet te
verzadigen en hij was het, die
de lachende derde bleef
Als accuraat man deed Jent
sje Tit in het Logement van
Aaltje van der Brug, waar
hij woonde, de centen bij de
centen, de stuivers bij de
stuivers, de dubbeltjes bij de
dubbeltjes alles keurig in
verschillende bakjes apart.
De halve stuivers waren voor
zijn eigen begrafenis bestemd
werd er in de buurt wel
Verscheidene stadgenoten bleven de buurt van de Boterhoek
tot hun laatste adem trouw, zoals Berend Kleinhuis, die in
de wandeling „Ouwe Berend" of ook wel „Bommenberend"
heette. Berend was koeiedrijver en woonde in een huisje in
de Kalvergloppe. De laatste jaren had hij een vaste „zitplaats"
op de hoek van het Oldehoofsterkerkhof bij het Centraal Bo
dehuis. Het heeft heel wat mooie woorden gekost om Berend
kort voor zijn dood op de kiek te krijgen.
verteld, maar op een keer,
toen Jentsje zich in de be
nedenzaal van het Logement
in het edele kaartspel ver
diepte, sloop Slanke Willem
de trap op en keerde het. bak
je botsen om boven z'n pet.
Royaal als altijd stopte Wil
lem het kleinzoontje van Aal-
tsje een handvol van de mun
ten toe en verdween toen in
de lichting van de Nieuwebu-
ren, waar zijn contante beta
ling met louter halve stui
vers in het kroegje vanBlau-
flink deel van het vermiste
geld uit de niet brandende
kachel op en kregen de
zaak al voor het vallen van
de nacht rond: toen Slanke
Willem in een opperbeste bui
terugkeerde van zijn expedi
tie naar de binnenstad ston
den de russen hem al op te
wachten. „Mut ik nou al
weer met?" vroeg hij ver
baasd.
Vanzelfsprekend gaf ook
Aaltsje van der Brug blijk
van haar belangstelling, toen
Deze interessante foto van het Oldehoofsterkerkhof is gemaakt toen de Lijnbaan al het veld
had geruimd en toen de Spiekerbak voor zijn geiten al een andere plaats gevonden had. Stelt
u zich eens voor, dat we deze gemoedelijke autobusjes nu nog eens zo op deze plaats in de
rij konden zien staan
we Sjoerd wel enig opzien
moet hebben gebaard
Terwijl Slanke Willem zich
daar het kleurloze vocht goed
liet smaken, stommelde Jen
tsje Tit in de schemering van
't Logement de trap op en
overzag bij z'n slaapplaats in
één oogopslag de gevolgen
van de aanslag op z'n geld.
Vertrouwelinge Aaltsje van
der Brug was de eerste, die
van de ramp op de hoogte
werd gesteld, maar in de tijd
van een half uur had heel de
buurt al gehoord, dat Jentsje
Tit was „beroofd". Twee gro
te rechercheurs kwamen
ijlings ter plaatse een onder
zoek instellen. Ze visten een
Willem in het grote gebouw
aan het Wilhelminaplein op
het matje moest. En het lieve
kleinzoontje moest zolang op
Arltsje's driewieler passen.
„Gien merakels!" zei de par
ketwachter, toen Willem, op
weg naar de zittingzaal, op
het jochie toeliep. „Ma'k mien
seun dan niet eens een han
geve?" vroeg Willem en met
een verongelijkt gezicht ver
scheen hij voor de heren met
de witte bef.
Het heeft toen een hele tijd
geduurd voor de slanke fi
guur van Willem weer in de
buurt van de Oldehove werd
gesignaleerd