55 „Hier worden meineden gepleegd riep Piet Zondernaam TUMULT IN DE RECHTZAAL 'T KLEINE KRANTSJE [n de st. jacobsstraat, vond er op de tuinen in leeuwar- üt in nederland gepleegd, de criminele geschiedenis is j aan deze spectaculaire brandstichting nog eens op. die niet tot de recherche behoorden, hebben we van Voor de rechtbank i;r KEL er in over het voorstel te willen na denken. Tot driemaal toe probeerde Piet Zondernaam daarna Bouwstra over te halen de valse verklaring af te leggen. Telkens echter vroeg de op perman nieuwe bedenktijd, voor hij besloot het al of niet te doen. De heer Zondernaam zocht toen contact met de los werk man Werkstra, wie hij voor eenzelfde -valse verkla ring een beloning van een tientje in het vooruitzicht stelde. Maar ook de heer Werkstra ging niet op dit voorstel in en toen de recher cheurs Glastra en Zijlstra eens met de heer B'ouwstra een praatje maakten, kwam deze uitlokking tot meineed door Piet Zondernaam heel toevallig aan het licht. De beide politiemannen wis ten niet, wat ze hoorden, toen Bouwstra zich liet ontvallen, wat de heer Zondernaam hem had voorgesteld. De Officier van Justitie, even zeer verrast door deze nieu we ontwikkeling in de zaak, besloot Piet Zondernaam pas te arresteren na de zitting van de rechtbank, waarin zijn broer Jan Zondernaam terecht moest staan. Die terechtzitting vond plaats op de 15e november, precies vier maanden dus na de brand. De Officier van Justi tie had de verdachte niet al leen brandstichting, maar ook valsheid in geschrifte ten las te gelegd. Toen hij namelijk bij de apotheker J. van Dok- kum te Franeker de voor de brandstichting benodigde fos for kocht, zou hij het vergif- register van deze apotheker getekend hebben met de naam K. Dijkstra, wonende te Sint Jacobi Parochie. Dit laatste gaf Jan Zonder naam tijdens deze behande ling van zijn zaak voor de rechtbank ook wel toe; de brandstichting zelf ontkende hij evenwel ten stelligste. „Ik heb het niet gedaan" zei hij. „Niemand heeft mij gezien. Waarschijnlijk is iemand per ongeluk langs de draad ge schuurd. Ik ben alleen van plan geweest de brand te stichten een week of zes na dat het apparaat in orde was gebracht." Op de vraag van de presi dent, waarom hij daarmee zo lang had willen wachten, ant woordde Jan Zondernaam: „Omdat men niet zou zeggen: hij is daar pas in de steeg aan het prutsen geweest dat is verdacht!" Ook zou de verdachte de brand op klaarlichte dag heb ben willen stichten. „Uit lief de voor mens en dier" zoals hij zei. „Maar" zo vroeg de president hierop, „wat heeft dat in vredesnaam met de brand, te maken?" ,,'s Nachts zou het voor de mensen heel wat moeilijker zijn geweest zich in veiligheid te stellen" antwoordde Zondernaam. In zijn requisitoir zei de Of ficier van Justitie, Mr. Noo- ren, weinig geloof te hechten aan deze verklaringen van de verdachte. Hij herinnerde er aan, dat Zondernaam in Indië voor brandstichting al eens drie jaar gevangenisstraf had gehad en wees de rechtbank op het wonderlijke feit, dat er altijd brand ontstond in de huizen, die Zondernaam be woonde. Dikwijls was de verdachte daarna de dans ontsprongen, maar in dit geval achtte de Officier de opzettelijke brand stichting wel bewezen, even als de ten laste gelegde vals heid in geschrifte. Hij vroeg de rechtbank de verd,achte te veroordelen tot een gevange nisstraf van zes jaar. Mr. M. E. Hepkema voerde als verdediger aan, dat het tot heden onbekend gebleven was, wie aan de draad had getrokken: hij vroeg vrij spraak voor de ten laste ge legde brandstichting en voor wat de valsheid, in geschrifte betrof: „daarvoor is mijn cliënt met vier maanden voorarrest al zwaar genoeg gestraft", zo zei hij. Toen de rechtbank de bouw kundige twee weken later inderdaad schuldig bevond en hem veroordeelde tot vier jaar gevangenisstraf, verklaarde de vervolg op pag. 9 IV Vóór Jan Zondernaam voor het Gerechtshof terecht zou staan, moest broer Piet Zon dernaam, 49 jaar en koopman van beroep, terecht staan voor de rechtbank te Leeuwarden op beschuldiging van het uit lokken van meineed- De opperman Bouwstra ver telde als getuige in deze zaak, hoe Zondernaam hem her haaldelijk had gevraagd de rechtbank te vertellen, dat hij en niet de verd.achte Jan Zondernaam de brand had gesticht door aan de draad te trekken. Tenslotte had, Zondernaam Bouwstra nog eens opgezocht in een laatste poging zijn broer rut de moeilijkheden te helpen. Terwijl hij nog bezig was Bouwstra te overreden, kwam een kennis van deze, de timmerman Timstra, het woninkje binnen. In de gang aoorde hij, hoe Zondernaam in de woonkamer vurig pleit te voor de belangen van zijn broer. „Het koste wat het kost, maar mijn broer moet gered wor den" zou Piet Zondernaam hebben gezegd en: „de grond begint ook mij onder de voe ten te branden". Later zag Timstra, dje zich bij het horen van deze woor den op de achtergrond hield, de verdachte het woninkje verlaten. Piet Zondernaam wilde des gevraagd niet ontkennen, dat hij met Bouwstra over de mogelijke oorzaken van de brand had gepraat. Maar wat de getuigen Bouwstra en Tim- Timstra fel, terwijl hij drei gend tegenover de verdachte ging staan. En met een verbeten trek om de mond voegde hij de verdachte toe: „Ik heb mijn moeder niet ver moord!" In het hierop volgende tumult liet de president de ge tuige Timstra door de par ketwachter de zaal uitzetten. Toen Piet Zondernaam met Bouwstra geen zaken had kunnen doen, wendde hij zich stra nu vertelden was gefan taseerd. Na het vaderlijk advies van de rechter Mr. H. J. van Maanen om z'n houding na het horen van deze getuigen nu maar te veranderen, ant woordde d,e verdachte: „Goed, dan is mijn zaak maar verlo ren, maar hier worden meineden gepleegd!" Op dit moment ontstond er een incident in de zaal. „Heb ik dan ook een meineed ge pleegd?" vroeg de getuige tot de los werkman Werkstra, die nu voor de rechtbank ver klaarde, dat hij met de valse verklaring een tientje had kunnen verdienen. Ook hij zou zijn medewerking aan Zondernaam geweigerd heb ben. De Officier van Justitie acht te het tenlastegelegde op grond van de getuigenverkla ringen bewezen en vroeg een gevangenisstraf van twee jaar. De verdediger, Mr. M. Koop- mans, meende evenwel, dat zijn cliënt geen strafbaar feit had gepleegd. Hij concludeer de tot ontslag van rechtsver volging. Op 24 januari 1940 sprak de rechtbank het vonnis uit en veroordeelde Piet Zonder naam tot een gevangenisstraf van een jaar. In hoger beroep voor het gerechtshof te Leeu warden hoorde Piet Zonder naam een maand later een gevangenisstraf van vier jaar tegen zich eisen. Toen het Hof arrest wees bleek de straf evenwel gelijk te zijn aan die, welke de rechtbank hem had opgelegd: eer. jaar gevang. Tenslotte mocht de Hoge Raad zich nog met deze cu rieuze zaak bezighouden, maar het beroep in cassatie wees ze af: Piet Zondernaam zou z'n jaar moeten uitzit ten. Hij deed dat in de straf gevangenis in Groningen. Piet Zondernaam heeft de in- vrijheidsstelling van zijn broer niet meer mogen meemaken. Hij overleed in de oorlog in het inmiddels herbouwde pand in de Sint Jacobsstraat, dat kort vóór de brand aan de Tuinen door het vuur was verwoest. Hij stierf er als een eenzaam man: pas een veertien dagen na zijn dood werd het lijk ontdekt.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1964 | | pagina 7