Het van Kromme Krijn 'T KLEINE KRANTSJE Een verhaal voor de donkere dagen voor Kerstmis De hele middag hing er een vreemde stilte over de stad. Als versteend stonden de bo men langs de grachten, waar in het rimpelloze water als een spiegel glom. Op sommi ge plaatsen, in de parken, op de pleinen, zou je het vallen van een speld hebben kunnen horen. Ook in de winkelstraten was het opvallend stil. De auto's, de scooters, de fietsers, leken veel minder lawaai te maken dan anders en gleden lang zaam voort. Zelfs de vogels kwetterden niet en op het Toemooiveld, waar altijd hele troepen kraaien en kouwtjes stoeiden, liet nu geen zwartrok zich zien. „Het is een dreigende stilte" zei een oud mannetje, dat tussen de drommen mensen op het marktplein voetje voor voetje langs de kraampjes schoof. „Het is de stilte voor een storm". Dat hadden ze in de Bilt ook verwacht storm uit het noordwesten maar veel luisteraars, die het weerbe richt door de radio hadden ge hoord, geloofden er niet in, nu ze zagen, dat er geen vuil tje aan de lucht was en het helemaal niet woei. Maar op een gegeven moment voer er een siddering door de bomen en duizenden rimpels doorsneden het spiegelende water van de grachten. Een ogenblik later maakte de stil te plaats voor het geruis van een koele wind en toen de marktbezoekers naar boven keken, zagen ze, dat er een enorme inktzwarte lucht over het stadje schoof. En voor ze een goed heenko men konden vinden onder de dekzeilen van de markt- kraampjes of in de portieken van de winkels om het markt plein, kwam de regen al in dikke stromen naar beneden en sloeg kletterend op de ijlings vluchtende mensen neer. Naarstig probeerden de stand werkers hun koopwaar nog droog onder zeil te brengen, maar dat was onbegonnen werk, want in enkele minu ten doorweekte het regenwa ter alles wat buiten stond. Bovendien werd het dreigen de donker van de lucht nu onophoudelijk door het felle Jicht van grillige bliksem schichten verscheurd en op het angstaanjagende dreunen van de donder sloegen ook de meeste standhouders op de vlucht. Ze renden naar de dichtstbij zijnde huizen, waarvan de be woners hulpvaardig de deu ren openden. En van de vei lige beschutting van deze hui zen uit konden ze zien, hoe het marktplein met hun kraampjes en spulletjes door de zware regenval verander de in een ruisende binnen zee. Bedelaar Er was nu op het hele plein geen mens meer te zien, be halve Behalve Kromme Krijn uit de Nauwe Elleboog steeg, de bekendste bedelaar uit de buurt van de Oude Kerk. Hij trok zich niets aan van de stromende regen, die z'n schamele kleding door weekte als het zeepsopwater een dweil en sloop als een vos langs de verlaten stal letjes. „Wat moet Kromme Krijn daar nu nog?" vroegen de standhouders in de huizen, die wachtten tot de bui over dreef. „Da's vast geen zuivere kof fie. Nu jullie weg zijn, slaat hij zijn slag" veronderstelden anderen, die nu ook zagen, hoe geheimzinnig Kromme Krijn bij de stalletjes om- scharrelde. „Die komt straks met méér thuis, dan wij allemaal sa men" dacht een lange magere man met een bleek en inge vallen gezicht. „Als ik jullie was, pakte ik hem direkt in z'n kraag. Voor het droog is neemt ie de benen, wat ik je brom". Maar Kromme Krijn zelf scheen daar niet aan te den ken en bleef onbewogen in de regen staan. Tot hij er toch genoeg van kreeg en zich snel uit de voeten maakte. Een vol uur duurde de storm. Toen klaarde het op en werd het droog. De marktbezoekers haastten zich naar huis en de standwerkers keerden naar hun stalletjes terug om hun doorweekte spullen bij elkaar te pakken. Ze waren er nog maar net mee bezig, toen er al boze geruchten over het markt plein gingen. Meneer Linne- meyer van de stand met de horloges miste een reiswek- kertje en meneer Dorenspleet, de textielman, was een com pleet stel onder kleren kwijt geraakt. Hadden ze Kromme Krijn dan toch maar in de kraag ge pakt! 's Avonds klopten er twee re chercheurs op de deur van Krijns haveloze huisje in de Nauwe Elleboogsteeg. Pas na lang wachten week de deur. „En?" vroeg Kromme Krijn terwijl hij breeduit in de deuropening ging staan en wantrouwend naar de beide politiemannen keek. Recherche „We komen eens even praten over vanmiddag" zei een van de twee. „We zijn van de po litie en willen wel graag we ten, wat je tijdens dat nood weer op het marktplein moest doen!" „Aha!" lachte Kromme Krijn schamper en spuwde vlak voor de voeten van de re chercheurs een straal tabaks sap op de grond. „Wat-ik-van- middag-op-het-marktplein- moest-doen. ha ha. ha laat me niet lachen. Was er nou markt, of was er geen markt?" „Natuurlijk was er markt" antwoordden de politieman nen, maar wat was daar te zoeken, toen het zo regende?" „M'n geluk!" riep Kromme Krijn en pardoes smeet hij de deur voor de neus van de re chercheurs dicht. Die begrepen maar al te goed, dat ze zo met Kromme Krijn toch niet verder kwa men en wandelden teleurge steld naar het politiebureau terug. Arresteren konden e hem niet, want waar was het bewijs, dat hij het klokje en de kleren gestolen had? Ja vermoedens hadden ze natuurlijk wel, maar met ver moedens alleen deden ze niet vesl. Bewijzen moesten ze hebben, het bewijs, dat Krom me Krijn het had gedaan. De buurt van de Oude Kerk, waarin Krijn woonde, had dat bewijs niet nodig. Die wist wel, dat Kromme Krijn niet zo'n béste was. Dat hij z'n hele lange leven (hij moest nu al over de tachtig zijn) nooit een slag gewerkt, maar altijd ge bedeld had. Zeker twintig jaar woonde hij al in de Nauwe Elleboogsteeg en de mensen herinnerden zich niet, dat ze hem ooit an ders hadden gezien: een ouwe grijze man in een vies, koffie bruin manchester pak, die al tijd zwaar voorover gebogen met grote, haastige passen door de straten liep. Niemand had er een idee van, hoe het er uit zag in z'n wat afgelegen krotje in de steeg en niemand wist, hoe Krom me Krijn er leefde. Maar dat hij bedelend aan de kost kwam was bekend. Meestal trok hij bij rijke mensen aan de bel en soms kon je hem in hun tuinen bezig zien. Die knapte hij dan zogenaamd wat op, maar veel werkte hij nooit en in feite bleef het be delen, wat ie deed. Maar wat deed Kromme Krijn met al dat bijmekaar gebedel de geld? Waar gaf hij het wel aan uit? Niet aan z'n kleren, want al jaren droeg hij immers datzelfde vieze pak. En de bakker, de slager, de groenteman werden ook niet rijk van deze bedelaar, die vaak met duidelijke te genzin alleen de hoogstnood zakelijke dingen kocht. Zo bleef Kromme Krijn een mysterieuze figuur in de buurt van de Oude Kerk, een man, die geschuwd werd door z'n buren en die geplaagd werd door de jeugd. Na de affaire op het markt plein en het bezoek van de politie aan de Nauwe Elle boogsteeg werd de verhou ding tussen de buurtgenoten en Kromme Krijn er niet be ter op. „Krijn is een deugniet" fluis terden de vrouwen en de jon gens scholden hem luidkeels uit voor dief. Soms kreeg hij een hele ben de opgeschoten jongens ach ter zich aan en tenslotte gooi den ze hem al rotte peren en stenen naar z'n hoofd. Meestal trok Kromme Krijn er zich weinig van aan, maar soms bleef hij plotseling staan, draaide zich om en richtte zich moeizaam op. „Ik ben geen dief" zei hij dan met een schorre en onduide lijke stem. „Ik heb niks van de markt gestolen". Dat laatste wisten de jongens al, want weken na dat nood weer boven de stad kwamen de rechercheurs zelf naar de buurt om te vertellen, dat de marktkooplui zich hadden vergist. Het vermiste reiswek- kertje bleek meneer Linne- meyer voor die onweersbui al te hebben verkocht en de zoekgeraakte kleren werden later ook nog te voorschijn gebracht. Eenmaal een dief Maar als Kromme Krijn dan niets van de markt had gesto len, dan zou hij het wel er gens anders hebben gedaan. Want eenmaal een dief is al tijd een dief en dat Kromme Krijn een dief was stond wel vast. Schreeuwend en tierend lach ten de jongens de oude be delaar dan ook uit en vloe kend verweten ze hem, dat hij ook nog loog als geen ander. Een paar weken later was het Kerst. Een vroege winter had het water van dei sloten en vaarten en grachten doen be vriezen en de hele stad lag te dromen onder een dik tapijt van sneeuw. Toen de arme mensen uit de buurt van de Oude Kerk de straat opgingen, zagen ze aan de deurknoppen kleine pakjes hangen. Hier en daar hing een pakketje aan de bel en soms ook stond er een in de ven sterbank. „Ha, ha, de Kerstman is ze ker weer geweest" lachten de buurtbewoners verrast. Haastig gingen ze naar binnen om de presentjes uit te pak ken, Er zat vrijwel hetzelfde in als het vorige jaar en het jaar daarvoor: een kerstkrans, je, een doosje sigaretten, een zakje bonbons. En ontroerd schudden ze hun hoofd. De jaarlijkse verrassing van het Kerstmannetje. Van het on bekende Kerstmannetje. Want wie hing, nu al jaren lang, op de eerste Kerstdag die pakjes aan hun deur? Niemand, die het wist, nie mand, die ooit had gezien, welke mensenvriend juist de armsten uit de buurt opzocht om een kerstpakketje in hun vensterbank te leggen. „Is de Kerstman ook bij jou geweest?" vroegen de jongens plagend, toen Kromme Krijn uit z'n huisje te voorschijn kwam. „De Kerstman komt nooit bij mij" antwoordde Krijn schor en grimmig en het leek of er afgunst klonk in zijn stem. „Dat komt zeker, omdat je niet arm genoeg bent, ouwe dief!" schreeuwden de knapen en ze smeten hem een regen van sneeuwballen naar z'n hoofd. Een jaar later, toen het weer Kerstmis werd, hingen er bij de armen in de buurt van de Oude Kerk voor het eerst sinds lange tijd geen kerst pakjes aan de knop van de deur. Niet verdiend „We hebben het dit jaar zeker niet verdiend" zeiden sommi gen, maar anderen dachten, dat Kromme Krijn er wel meer van wist. Jammer, dat er nu geen sneeuw lag, anders zou je misschien mooi de voetstappen hebben kunnen volgen naar de Nauwe Elle boogsteeg Een paar dagen na de Kerst zei iemand, dat hij Kromme Krijn al in een week niet had gezien. „Die is zeker weer op 't dievepad" veronderstelde hij. „Of hij zit in de gevan genis, de deugniet" dacht een ander. Toen er nog een dag voorbij ging, zonder dat Kromme Krijn zich op straat vertoon de, werden ze nieuwsgierig. Ze gingen naar zijn huisje en klopten op de ramen. Maar ze kregen geen gehoor. Toen bonsden ze zo hard op de half vergane deur, dat die open viel. Voorzichtig liepen ze naar binnen en openden langzaam de kamerdeur. Benieuwd ke ken ze naar binnen, maar op hetzelfde moment weken ze ontsteld achteruit. In een oude leunstoel bij de koude kachel zat Kromme Krijn. Hij was dood. In z'n verstijfde armen lag een pak je. Het was zo'n kerstpakket je, dat vroeger op de eerste Kerstdag altijd aan de deur van de armen hing. Nog in het pakpapier, met de rode lintjes er omheen, lagen wel twintig, dertig pakketjes op de grond naast de stoel van Krijn. Die had hij nóg niet uitgepakt. Gestolen „De schurk!" fluisterden de mannen, toen ze zich van de schrik hadden hersteld. „Daar liggen onze kerstpakketjes. Gestolen heeft ie ze. De laat ste diefstal voor z'n dood Nog dezelfde middag kwam de politie en brak in het krotje van Kromme Krijn de kasten open. Toen de rechercheurs zagen, wat er in lag, sloegen ze de handen voor hun hoofd. Daar lagen, in keurige stapels, de kerstkransjes opgetast, daar lagen hele sloffen siga retten, daar lagen dozen bon bons, daar lag het nog onge kreukte papier, dat om de pakjes moest. En daar lag een al lang ge leden met grote hanepoten geschreven lijst met de na men van de armste mensen uit de buurt van de Oude Kerk. Het grote mysterie was opge lost. Het Kerstmannetje van de buurt bij de Oude Kerk was Kromme Krijn. „We hadden altijd al ge dacht, dat het niet zo'n kwaaie kerel was" zeiden de mensen, toen de begrafenis mannen op de oudejaarsdag de kist met het lijk van Kromme Krijn naar buiten droegen. <ww\aaaa/vw«»vwvww\/vwwvwwwwvww\ aaaaaaaaa/vaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaa

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1964 | | pagina 11