HET ,ARME CORPS' MOCHT NIET
VOOR .HET RIEKE' ONDERDOEN
We gaan naar
Moeke toe!
De broek van Eduard
Ook bij
de muziek gaf
Moeke de
toon aan
'T KLEINE KRANTSJE
NOOIT DIRECT EEN BEVESTIGEND ANTWOORD KRIJGEN. AL
ALDE BEDOELING IS GESTELD, ZAL HIJ WAT GEHEIMZINNIG
JAAR IS ZE NU AL DOOD, MAAR NOG VALT IN VERHALEN VAN
REVEN, WANNEER WE ZEGGEN: IN VELER OGEN WAS
figuur
Moeke Verf verleden tijd te
zijn.
Het groepje jongelui, dat er
op de zevende december 1948
nog verpozing zocht, kreeg op
z'n roepen geen gehoor: voor
iedereen onverwacht bleek
Moeke Verf precies zeven
tig jaar ouid te zijn overle
den.
Nog een aantal jaren konden
bezoekers er bij een nieuwe
kastelein herinneringen aan
haar veelbesproken leven op
halen, maar nu is er weinig
meer, dat ons nog aan Moeke
Verf doet denken. Met ihet
vertrek van deze kastelein
verloor het pand zijn bestem
ming als café en waar eens
Moeke Verf virtuoos de scep
ter zwaaide staan nu glim
mend gepoetste automobielen
in de rij.
Zo is de glorie vergaan en zo
zal ook de herinnering aan
de glorie vergaan over en
kele tientallen jaren zijn er
niet zo heel veel meer, die
nog kunnen zeggen, dat ze
zich door Moeke Verf een
glaasje lieten voorzetten of
die nog herinneringen hebben
aan Moeke's (vele) meisjes,
die soms zo verbazend lief
konden zijn
Hield Moeke Verf van harde zakelijkheid, ze hield ook
van muziek. „Als er een café in de wijde omgeving
was, met goeie muziek, dan was het de zaak van
Moeke Verf" getuigen velen nu nog.
Geen wonder dan ook, dat Moeke Verf een bijzondere
rol wilde spelen bij het oprichten van het Marssumer
muziekcorps, dat nu nog bestaat.
Het was in de tijd, dat de mu
ziekcorpsen als paddestoelen
uit de grond schoten en het
spreekt vanzelf, dat Mars-
sum niet mocht achterblijven.
Dat deed het dan ook niet;
er kwam „een corps voor rie-
ke lui" en er kwam „een
corps voor arme lui". Het rie-
ke heette deftig Verdi, het
arme doodgewoon Onder Ons.
Het werd een hele strijd tus-
„Bij F. Verf"
kwam er op een
bord aan de pui
van Moeke Verf's
herberg te
staan.
De zaak droeg
de naam van
Frederik, maar
Moeke was de
baas
„We gaan naar Moeke toe we gaan naar
Moeke toe" klonk het vroeger dikwijls door
de straten, maar waarom was het altijd Moeke
en nooit Vrouw Verf?
Die roepnaam meent haar zuster kwam
van de zoon van de karrieder Boomsma uit
Berlikum. Die placht met zijn vader mee op
stap te gaan en wanneer dan het café werd
aangedaan, klonk het onveranderlijk: „Valt er
nog wat te verdienen, Moeke?"
En zo moet het gebleven zijn: Antsje Verf werd
Moeke Verf.
De oplossing lag voor de
hand: de Marssumer afdeling
van de S.D.A.P. was ter ziele
gegaan en in de nalatenschap
bevond zich een rode vlag
„Die mutte we hewwe!" zei
Moeke en het lukte ook..
Meisjes in Wirdum zouden er
de naam van het corps op
borduren, maar toen de vlag
plechtig werd ontvouwd,
stond er niet Onder Ons, maar
Ons Genoegen op het doek.
De situatie leek even pre
cair, maar weer sprak Moeke
Verf het verlossende woord:
„Geeft niks mensen, dan speu-
le wij voortaan onder die an
dere naam!"
En zo komt het, dat er nu in
1964 in Marssum geen Onder
Ons, maar wel een Ons Ge
noegen bestaat. Het enige mu
ziekcorps in het dorp, want
al heel lang geleden hebben
„de rieken" de trompetten
gestrekt en zich nederig on
der de (rode) vlag van de
armen geschaard;
sen die twee, vooral toen het
gerucht ging, dat Verdi een
eigen vaandel kreeg!
„Wat salie we nou beleve!"
reageerde Moeke daarop, „die
rieken een vaandel? Dan wij
oek een vaandel!"
Een in 'e jaren 1907-'08 be
kende lapke-koopman, met
voornaam Eduard, waar 'n
blikstiens beste reedrieder,
die de baan an de Bleeker-
straat voor de hele breedte
nodig had, om sien kunstrie-
dens-meneuvels te vertonen.
En in 't ouwe schaatse-
rieders-pak: blauw Nassause
kousen, flewielene knieboks
met an 'e knibbels afhangen
de luiten. Duffelse jekker
met bontmuts op 'e kop.
As 't düster begon te wud-
den, musten de riedende
meensen van de baan. En
dan gong onze Vrind E. naar
sien stamkroegje ut Oran
je Bierhus bij ut Gemeente-
hus, waar toen al Heinekens
tapt wudde.
Of er doe al een reklame-
bodsje an 'e muur hong? Dat
zal zekerst wel niet 't gefal
weest hewwe; mar ik hew in
die tiid der niet van verno
men, dat 't er of must, de ke
ren dat ons ouwe keuningin
Wilhelmina de Gemeen tehüs-
trappen op must, Roël, Zim
merman en Pa tij n hadden
bliekbaar wel wat anders an
'e kop.
Nou dan! Eduard komt in
volle glorie binnen en wurd
met joeg-hei ontvongen. Op 'e
lange Piep was 't te vemim-
men!
An alle kanten bekieken en
allemaal flauwe praatsjes
vanzels.
Een groot-annemer had 't
grootste woord en guide bo
ven alles üt: ,,'k Geef honderd
Gulden voor die broek!"
„Dan bist koper", zei doe de
flewielene-broek-bezitter.
„Morgen krijst dou die broek
thus. Die honderd gulden krij
'k wel us van die. Dou bist
mi der meer as goedwor!"
„Niks morgen", sei de tim
merbaas. „Daliks üt en leve-
re, wat ik dy dan oek dalijks
betaal."
Dat waar wel wat een won
derlijke kediesje!
Tussen t ploegje lachers sat
oek een knaap, die 't te seg-
gen had in 't kantoorke van
Swildens en Kuipers, waar 't
terugkregen en leege sakke-
güd ontvongen wudde en
teld.
Dit kantoorke wudde houden
op 't Herenwalsje, naast de
achterdeur van Hotel de
Phoenix.
Die lege-zakke-teller leverde
voor zes glaskes bier een lee
ge gortzak. Hoeken d'r üt
knipt met 'e scheer van juf
frouw Roukema, en Eduard
in 'e zak wipt. Der musten
gans hoeken ütknipt, want de
nije besitter was in grouwen-
ien.
Jongma, de koetsier, wudde
opbeld, en dizze brocht vor
twaalf stüvers Eduard, in
gonje verpakt thüs.
Voerman must wachte voor 't
veranderen van gonje in
bukskin en terug naar 't
Oranje-bierhüs waar 't hele
stel nog sat te wachten.
't Is dar een feest wudden
van merakel en op 'e klok
wudde niet keken. Dat koe
doe wat lije met 'e pliesje.
Op 't andere hoekje van 't
walsje weunde een Isegrim
van 'n mantsje. Had meschien
veul last met sien darmen en
't waar hem een grauwel dat
in 't bierhüs, met dempt licht
en zonder lawaai nog meen
sen satten na te klessen, want
de held van 'e avend brand-
Vervolg op pag. 9