'T KLEINE KRANTSJE
ELKE LEEUWARDER VAN BOVEN DE VIJF EN DERTIG MOET HAAR HEBBEN GEKEND EN ZAL ZICH HAAR
TIJD NOG VRIJ TALRIJKE VOLKJE STADSTYPEN IN LEEUWARDEN. ZWERVEND DOOR DE STAD MET HAAR]
HAALDELIJK STILSTAAND OM SCHELDENDE KWAJONGENS TE VERJAGEN OF VOOR HET LOZEN VAN DE S
MEEST OPVALLENDE VAN ALLE MERKWAARDIGE FIGUREN VAN DE STRAAT EN TALLOOS WAREN DE VERH
EEN KWARTEEUW NA HAAR DOOD, HEBBEN WE HAAR LEVENSLOOP VAN DE WIEG TOT HET GRAF NOG E
EN ONTHULLENDE VERHAAL VAN
Tietsje trouwt
Naar Duitsland
Het Friese hart
Afschuwelijke
ramp
de tragedte van 0
Ouwe Tietsje, alias Trientsje
over de hoed, alias Trien tsje-
Brandewientsje, kwam in 1921
als een vrouw van bijna zes
tig jaar naar Leeuwarden,
waar ze in de kortste keren
als straattype een reputatie
verwierf. Iedereen kende
Tietsje; de jeugd, die in de
slonzige zwerfster voor z'n
plagerijen en spotterijen een
prachtig doelwit vond, de ou
deren, die haar openbare op
treden van een wat grotere
afstand geamuseerd gadesloe
gen, zonder door gevoelens
van medelijden te worden ge
kweld.
Maar vrijwel niemand wist,
hoe Tietsje in deze beklagens
waardige toestand was ge
raakt en voor de meeste Leeu
warders is haar hele verle
den een duister mysterie ge
bleven, hoewel er over haar
afkomst en levenswandel van
voor haar komst naar Leeu
warden dikwijls wel mooie
verhalen werden verteld.
Zo zou Tietsje eigenlijk van
adel zijn, zou ze in Duitsland
grote boerderijen en uitge
strekte landerijen bezitten,
zou ze moeder zijn van een
dokter en een onderwijzeres,
van een mijnbouwkundiginge-
nieur en een vrouwelijke arts.
Maar wie kon zeggen of die
verhalen op waarheid berust
ten, of Tietsje werkelijk een
Duitse was, of ze eens in veel
betere levensomstandigheden
had verkeerd?
Speciaal voor 't Kleine Krant-
sje hebben we het verleden
van Tietsje nog eens opge
graven en wat er toen waar
bleek te zijn van alle verha
len en anekdotes zullen we
nu gaan zien.
Ouwe Tietsje werd precies
honderd jaar geleden, op 8
augustus 1864 in Weidum ge
boren als het eerste kind van
de landarbeider TjeerdSjoerds
Winkler, die met Yfke Hen
driks Bonsma was getrouwd.
Nog geen negen maanden na
de geboorte van Tietje schonk
moeder Winkler het leven aan
een tweede dochtertje en voor
de geboorte in 1874 van een
derde meisje, werd het gezin
nog met twee jongens ver
rijkt.
Vader Winkler kon blijkbaar
slecht wennen aan de boeren,
die zijn werkgevers waren:
zelden bleef hij langer dan
twee jaar bij dezelfde boer en
in de periode van 1864 tot
1892 trok hij van de ene
plaats in Friesland naar de
andere. In 1874 ging hij met
zijn gezin naar Rauwerder-
hem, in '76 waren ze in Hi-
daard, in '77 in Westhem, in
'79 in Exmorra, in '81 in Al-
lingawier, in '85 in Nijland,
in '87 weer in Westhem, in
'90 terug in Allingawier, in
'91 nogmaals in Westhem en
in 1892 in Tjerkwerd.
Op de 6e juni 1892 trouwde
de inmiddels 27 jaar geworden
Tietsje in het gemeentehuis
van Wymbritseradeel in Sneek
met de vier jaar jongere,
in Kubaard geboren land
arbeider Anske Stapersma en
nog op de trouwdag vestigde
het jonge paar zich in West
hem onder Bolsward, dat ir.
hun leven nog lang een be
langrijke plaats zou blijven.
Hoogbejaarde Stanfriezen in
Westhem en in het naburige
Blauwhuis herinneren zich
Anske-Tiet als een onberispe-
door een buurjongen, die nu
in Leeuwarden woont: de heer
O. Hobma uit de Sontstraat.
Hij herinnert zich dat knaap
je nog best, maar hij weet
ook nog goed, hoe in West
hem het grote wereldnieuws
van mond tot mond ging, dat
Anske-Tiet naar Duitsland
zouden gaan. Dat wil zeggen:
Tiet wou aanvankelijk niet
ze moest eerst per sé een nieu
we jurk hebben en dan pas
dacht ze erover om met Ans
ke mee te gaan!
De nieuwe jurk zal er geko
men zijn, want de plannen
gingen wel door: het jonge
gezin verliet Westhem en ves
tigde zich in het westen van
Duitsland, waar Anske Sta
persma werk kreeg op een
een dochtertje, dat lefke
kwam te heten.
Maar Anske had het maar in
z'n hoofd meer te bereiken,
dan hij in Friesland voor mo
gelijk hield en op de 12e mei
1901 trokken de Stapersma's
andermaal over de grens.
Ze kwamen nu in Herrig te
recht, onder de rook van Eus-
kirchen en al heel spoedig
leek het gezin nu een zeer
zonnige toekomst tegemoet te
gaan: Anske Stapersma werd
bedrijfsleider op de kolossale
boerderij van Freiherr Von
Rolfshofen. Hij kreeg er twee
knechten onder zich en werd
bij het verzorgen van de
prachtige veestapel bijge
staan door een derde gewel
dige kracht: z'n vrouw Tiet,
die meehielp de koeien te
melken en die verder ook uit-
In een dergelijke omgeving voelde Tietsje zich thuis: de kippenmarkt op het Oldehoofsterkerkhof, op een
steenworp afstand van Tietje's logement.
lijk en hardwerkend stel, over
wie niet anders dan met de
grootste lof werd gepraat.
Ze woonden op de Jankepöl-
le: Anske, „een kortachtig ke-
reltsje", was een eerste klas
arbeider, Tiet, ouder en beter
van de tongriem gesneden
dan haar man, was „een pür-
béste faem" en voor boer
Wiebren Oppedijk een melk
ster, zoals er in de wijde om
geving geen tweede te vinden
was.
Twee en een half jaar na hun
trouwdag werd hun eerste
kindje geboren, een zoontje
Jan die als kleuter op
een houten paardje mocht zit
ten en dan werd voortgeduwd
boerderij. Maar deze eerste
emigratie werd geen succes:
de Stapersma's, gewend aan
het vlakke Friese land, moes
ten er tegen een hoge berg
aankijken, het volk was er
nogal stug en stijf en Tiet
kreeg heimwee naar haar ge
boortegrond.
Bovendien was Tietsje nu in
verwachting van haar tweede
kind en ze wilde beslist, dat
de wieg van haar kinderen in
het heitelan zou staan. Zo
keerden Anske-Tiet en hun
zoontje in het begin van 1900
terug naar Westhem, waar
het gezin op de 10e april werd
verblijd met de geboorte van
blonk in het grovere boeren
werk.
Boeren uit de omgeving, die
al meer hadden gehoord over
de roem van de Friese vee
verzorgers kwamen Anske
Stapersma vragen of hij er
voor kon zorgen, dat ook zij
melkknechten uit Friesland
kregen en zo zagen de Sta
persma's plotseling een kos
telijke bijverdienste: zij sticht
ten een „Stellenvermietlung",
vroegen per advertentie in
„de Hepkema" melkknechten
met hun gezinnen voor Duits
land en stuurden deze arbei
ders dan naar de boeren, die
ze nodig hadden. Zowel door
de knecht als door de boer
werden ze voor hun bemidde
ling betaald.
Anske-Tiet raakten dus goed
ingeburgerd in het vreemde
land, maar toch hield Fries
land een grote plaats in hun
hart: ze bleven trouw aan de
Friese taal, de krant, die ze
lazen was de oude vertrouw
de „Hepkema", bijna al hun
voedsel moest in grote kis
ten uit Holland komen.
En toen Tietsje wederom
zwanger werd weigerde ze
pertinent te bevallen in Her
rig: ook haar derde kind zou
in Friesland het levenslicht
zien. Op 1 november 1903
keerde het gezin van Anske-
Tiet in het woninkje van haar
bejaarde vader in Westhem
terug, zes dagen later kreeg
Tietsje een tweede zoontje.
Het werd genoemd naar opa
Tjeerd, die zelf amper veer
tien dagen later overleed.
Anske-Tiet bleven nog tot
januari in Westhem en pas
jaren later zouden familiele
den zich afvragen of Tietsje
toen al was gegrepen door de
drank, die in haar verdere le
ven zo'n funeste rol zou spe
len. Op een keer kwam er
een winkelman, terwijl Tiet
de kleine voedde. Wat
schuchter stak hij z'n hoofd
om de deur en oren, waar
voor het kennelijk niet was
bestemd, hoorden hem stie
kem fluisteren: „D'r is wer
nije brandewien, Tiet".
Toch bleven er voorlopig nog
goede berichten uit Duitsland
komen. Zo nu en dan kwam
Anske Stapersma soms
met z'n zoontje Jan naar
Friesland terug om hier over
gespaard geld op de bank te
zetten en enkele malen keek
hij hier zelfs uit naar een
kleine boerderij. Zo dacht hij
erover op een „spultsje" ia
Dronrijp te gaan wonen, maar
de koop ging niet door en
Anske-Tiet bleven bij de
Freiherr en zijn eveneens on
gehuwde hoogaaelijke zusters
op de boerderij in Herrig wo
nen.
Tot het altijd hardwerkende
gezin werd getroffen door de
afschuwelijke ramp, die Tiet-
sje's leven zou verwoesten: in
1906 werd bij Anske, Tietsje,
Jan en de kleine Tjeerd ty
phus geconstateerd. De toe
stand van Tietsje en Jan
bleek mee te vallen, maar
Anske en Tjeerd moesten