WAKTEN GEERTSJE MOCHT NIET OP 'T
GOUDEN STOEPKE ZITTEN émsèSËÊSÊI
5
'T KLEINE KRANTSJE
HET PASTOORKE
genoemd vroegen we. Wel,
de heer H. Slaterus, Ferdi
nand Bolstraat, kon dat nog:
hij heeft een oud woorden
boek in z'n bezit, dat de term
Knikker-op-het-dak vermeldt
als scheldnaam voor de (vroe
gere) brigadiers van politie
in Amsterdam. Of onze Knik
ker-op-het-dak in Amsterdam
heeft gewoond Dat weten
we niet, maar wel is het be
kend, dat hij deze naam in
z'n vroefgere woonplaats
Sneek al had.
Nog meer bijnamen uit de
goeie ouwe tijd Ach, ze wa
ren er bij reeksen. Leuke bij
namen, geestige, nare, bele
digende, onbegrijpelijke, on
verklaarbare.
Hebt/u het Pastoorkie nog ge
kend Hij maakte zich ver
dienstelijk met het aan de
man brengen van deelnemers
lijsten bij sportwedstrijden en
volksvermaken en wou des
gewenst ook wel voor u in de
rij gaan staan, wanneer er bij
een evenement in de Harmo
nie eert stormloop van be
langstellenden werd ver
wacht. Ver voor 't kraaien
van de haan sprong het Pas-
toorke dan uit de veren en
betrok voor de Harmonie de
wacht, tot hij door een van
z'n broers werd afgelost.
Van Klein Haantsje zullen al
leen de sterkeren onder ons
nog wat weten, want die leef
de in een nog vroegere tijd.
Hij beoefende de edele goud
smeedkunst en werd in vrije
uren gauw in het gezelschap
van heel kleine glaasjes ge
zien. Ziedend werd Klein
Haantsje wanneer vlegels van
jongens de hand op de brug
leuning legden en zo een
poortje vormden, waar hij
wel onderdoor kon lopen.
Over goud gesproken: de
hierbij afgedrukte foto is om
streeks 1830 bij het Goudkan
toor gemaakt, in het Heer
Ivostraatje dus. Daar woon
de, in het tweede huis bo
ven Wanten Geertsje, die
van Vrouw Schriemer uit het
benedenhuis niet mocht zitten
breien op d,e stoep daarom
was dat Het Gouden Stoepke,
want niet alleen personen
hadd.en bijnamen in die ouwe
tijd.
Vier huizen verder woonden
De Koekneus en Aafke Platte-
koek, die hun bijnamen aan
hun goudeerlijke (koek)han-
del dankten en het voorlaat
ste huis was dat van de koet
siersvrouw Neets. Die ging
van deur tot deur met de
duim van haar man op een
schoteltje wel te verstaan; bij
een ongeval met de leidsels
was dat nuttige lichaamsdeel
van de hand gerukt.
Ook woonden de lijnbaans
knecht Johannes Gutman en
de kaaskoopman Wietze Fri-
so in deze straat; de laatste
staat net met z'n karretje
voor z'n deur. En de man in
de deuropening op de voor
grond is Johannes Boomsma,
de zoon van Rein Boomsma,
de postloper.
Wat een reacties, wat een brieven, wat een telefoontjes, wat een blijken van mede
leven na het verschijnen van 't vorige Kleine Krantsje met de verhalen over Ouwe
Tietsje en over Swaantje-met-de-verbrande-billetjes en De Dubbele en Halve Kracht
en De Gebradene Haan en De Kattejantsjes en De Luxe Kurketrekker en al die
andere bekende typen in het ouwe Liwadden Het leek wel, of iedereen nog wat
aan het geschrevene wilde toevoegen, terwijl ook velen in de pen klommen om
ons te corrigeren, want er zaten hoe kon het ook anders nog wel enkele
foutjes in.
vroeg de heren of ze Tietsje
kenden. Hoe zouden we die
niet kennen, zeiden ze, die
heeft jaren met ons op de
planken gestaan. Ze zong,
maar ze is aan de drank ge
raakt. Was dat niet gebeurd,
dan had ze nóg op de plan
ken gestaan!"
Het is een pracht verhaal,
maar hoe moeten we er op
reageren, zo lang nog voor de
eerste april
Dan de bijnaam De Prik voor
de stadgenoot, die meer Leeu
warders kenden onder deze,
dan onder z'n eigen naam.
Kreeg hij inderdaad alles
voor een prik, wat ie kocht,
zoals wij schreven? Ja dat
was misschien wel zo, vertel
den ons nu familieleden van
De Prik, maar waarschijnlij
ker is het, dat hij deze bij
naam kreeg als sjouwerman.
„Jonges, er is weer een pik
je!" zeiden z'n makkers, wan
neer er weer een schip kon
worden gelost. Maar hij zei:
„Er is weer een prikje en
zo werd het De Prik. De
Prik zelf kan hierover helaas
geen uitsluitsel meer geven
hij is al een jaar of vier
dood.
Tenslotte: de vader van de
welbekende Ate, een vroege
re politieman. Wie zou nog
kunnen zeggen, waarom die
altijd Knikker-op-dak werd
Ouwe Tietsje mag abusie
velijk vaak Brandewientsje
zijn genoemd, terwijl „de
echte" Brandewientsje een
andere (veelbesproken) dame
was, die gewoond heeft in de
Duvelshoek aan het Noord-
vliet Triervtsje-over-de-
hoed heette ze zeker niet, zo
als wij 30 vrij waren te be
weren. Trientsje-over-de-hoed
(of, zoals een van onze lezers
terecht schrijft: „over de
hoeoed") was een opmerke
lijke figuur uit veel vroeger
jaren, die de lachlust van de
Leeuwarders opwekte, toen
Tietsje nog hoog en droog in
Duitsland zat. Zij placht haar
hoed op straat te leggen en
sprong er de rokken opge
tild koket overheen, ten
minste, wanneer haar hoogge
ëerd publiek zo welwillend
was geweest om de hoed van
wat kleingeld te voorzien.
Enkele van de brieven van
lezers, waarin over deze
Trientsje-over-de-hoed wordt
verteld, hebben we op de
hiemaastliggende pagina af
gedrukt.
De meest verrassende reactie
op het artikel over Ouwe
Tietsje kwam zonder twijfel
van de heer C. Bruinsma,
Achter Tulpenburg 74. Hij
belde ons op en vertelde let
terlijk het volgende:
„Dat verhaal van Ouwe Tiet
sje klopte niet. Ik liep eens
met mijn broer bij de Beurs-
brug. Daar liep Ouwe Tietsje
ook. Toen kwamen Louis Da
vids en Lou Bandy er aan. Ze
gaven Tietsje een hand en
een tientje. Een poosje ble
ven ze staan praten, toen lie
pen Davids en Bandy door.
Daar wil ik meer van weten,
zei ik tegen m'n broer en ik
KLEIN HAANTSJE