Herinneringen aan oud-Leeuwarden /TBokma 11 'T KLEINE KRANTSJE ,,'t PANNEKOEKHUYSJE": vermaard door zn sfeervolle gezelligheid De commissaris vertelt verder VERVOLG- VERHAAL (2) 'n Lüwadder gaat foor skunen naar Steeman op 'e Türten Onlangs haalde onze oud stadgenoot, de heer H. Voordewind, oud Commissaris van Politie te Amsterdam, voor 't Kleine Krantsje herinneringen op aan zijn onvergetelijke in Leeu warden doorgebrachte jeugdjaren. Twee weken geleden lieten wij de Commissaris verder vertellen en nul vervolgt hij zijn reeks herinneringen. Hij beëindigde zijn verhaal de vorige maal bij de Achter de Hoven, waar in de directeurswoning van Fribourg nog steeds een van z'n jeugdvrienden woont: de heer Willem Hoogerbeets, met wie hij ook voetbalde in de Leeu warder voetbalclub La Vitesse. En telkens als ik mijn ge boortestad weer eens be zoek, loop ik, op weg naar de jachthaven, even bij hem aan. Ik neem dan dus niet de kortste weg, maar daar, op die eens zo rustige wandel weg, liggen voor mij herinne ringen bij de vleet. Maar ook daar is in d,e loop der jaren wel het een en ander verdwe nen. Van het kleine buiten verblijf, waar eens een bur gemeester van Leeuwarden zomers vertoefde, is nog slechts de voorgevel te zien. En het verderop gelegen trot se Mariënburg met zijn grote tuinen is helemaal weg. Doch geheel aan het andere einde staat nog altijd die imposante boereplaats: het geboortehuis van de vader van de heer Fenno Schoustra en van mij de vriend uit mijn prille jeugd. Wij gingen n.l. op de zelfde bewaarschool op het Vliet. Al sinds vele ja ren wordt het veehou- dersbedrijf er niet meer uit geoefend. Later werd de boer derij voor vele andere doel einden gebruikt. Maar nog al tijd staat die grote en hechte „plaats van Schoustra", nu te midden van woonhuizen als een trots monument, over eind. Maar hoe lang nog? Al les wijst er op, dat dit fraaie huis en die machtige schuur straks ook wel onder slo pershanden zullen vallen. En telkens als ik er weer eens passeer, kan ik niet nalaten een ogenblikje stil te staan en ben dan even met mijn herinneringen alleen, denken de aan dat (vroeger veel gro tere) „hiem", waar ik met Fenno's vader speelde en al lerlei kwajongensstreken uit haalde. De uren bij Willem doorge bracht, zijn gelukkig nog geen geschiedenis geworden. Gezeten op een gemakkelijke bank, met het uitzicht op al die fraai onderhouden tuin tjes van dp stichting, vliegen die ogenblikken om, met het ophalen van allerlei herinne ringen uit onze gloriejaren en dan kunnen wij ons niet voor stellen, dat het allemaal al weer zo lang geleden is. Ook zijn geheugen is nog prima, maar zijn belangstelling inde voetbalsport in zijn tegen woordige vorm is tot nul ge daald. Evenals de mijne trou wens. Willem's broer was weer op een andere manier een steun pilaar voor ons clubje. Ook hij was wel een beste kracht in het veld, maar had boven dien door zijn persoon, het nodige overwicht op de jon geren. Al bedroeg het verschil maar amper twee jaar (op die leef tijd toch nog een behoorlijke afstand) wij accepteerden toch graag zijn leiding, want op prettige manier, wist hij de discipline te handhaven. Al gauw stelde hij een soort reglement samen en zorgde er ook voor, dat er streng de hand aan gehouden werd. Onder meer stond er in, dat er voortaan niet meer op klompen mocht worden ge- speeld, welk voorschrift in den beginne wel enige bezwa ren mee bracht. Want de arbeidersjeugd van toen droeg (althans in de ook met dit voorschrift niet de hand te lichten en na eni ge tijd, verschenen de spelers allemaal op leren schoenen. Het was aanvankelijk wel een raar allegaartje. Soms waren het afleggertjes van oudere broers, andere waren dikwijls schoenen machtig te worden, op klompen verscheen, dan werd hem door Hoogerbeets Sr. onverbiddelijk het mee spelen verboden. Op een zaterdagmiddag ver scheen eens een van de jon geren, die al een paar keer was teruggestuurd, weer op klompen. Een klein pakje, gewikkeld in een oude krant droeg hij onder de arm. „Hest dien bootram metnomen? Bist bang dast aensens honger krijst?" werd hem door de anderen spottend gevraagd. Van die opmerkingen nam hij echter niet de minste notitie, Johanna State, de boerderij aan de Achter de Hoven, waar over de heer Voordewind schrijft, staat nog altijd fier over eind. Maar het is alweer lang geleden, dat er nog koeien op de stallen stonden. week) meest houten schoei sel. En vad,er en moeder zorg den er natuurlijk wel voor dat de „sundesse skunen", niet voor „die balleskopperij" werden gebruikt. En voor de meesten was er natuurlijk geen denken aan, om speciale voetbalschoenen aan te schaf fen. Maar Hoogerbeets Sr. wenste maar toen Hoogerbeets Sr. hem er op attent maakte, dat hij weer niet van de partij mocht zijn, deed hij zonder een woord te zeggen het pak je open en toonde triomfan telijk een paar nog zo goed als nieuwe damesschoenen Het waren zogenaamde „laarsjes" van het soort, dat in die jaren uitsluitend door l Van ouds Wigersma sinds 1855 DAMES- EN HERENMODE NaauwB Tel.27984 Leeuwarden oudere vrouwen werd gedra gen. Een niet bepaald elegant schoeisel, dat echter voor het grootste deel schuil ging on der de lange rokken van des tijds. De oudere lezers zullen voor een krats bij een of an dere voddekoopman gekocht door ouders, die er tenslotte ook hun „nocht" van kregen, om telkens maar weer cen ten (al waren het dan ook maar enkele) uit te geven voor het „krammen" van de klompen, waar de kappen om de haverklap afvlogen. En als er eens iemand, die er nog niet in geslaagd was, een paar oude zich waarschijnlijk deze mo dellen nog wel herinneren. Zij waren zg. „half-hoog", van voren en van achteren voor zien van een flinke lus en aan de zijkanten van een brede strook elastiek. Grote verbazing bij de om standers. „Waar hest die weg? Bist daar wel eerluk anko men? En sust daar op speu- le" werd er van alle kanten gevraagd. „Ja wis; wat an ders" was het spontane ant woord. „En miene jimme mis kien dat ik se stolen hew? Dit binne de sundesse leaskes fan ons moeke." „Eh fient die dat goed?" wilden wij weten. „Daar weet ik niks fan hoor. Dat hew ik hur niet fraagt. Se weet der oek niks fan. Ik hew se stiekum fan 'e souder haald en' daar wurd mijn moeke niks fan gewaar. Want sy brukt die dingen allienig maar sundes, as se naar de Kerk gaat. It binne hur bes ten en se het se in 'e week niet noadig, want dan loopt ons moeke altied op triepene petoffels en in het werk op klompen. Eh aensens set ik se daar weer del." Dat biechtte het ventje alle maal op en intussen trok hij zijn moeders eigendom aan. Waar hij niet de minste moei te mee had, want zij waren hem, zacht gezegd, niet aan de krappe kant. Het was wel een komiek gezicht: hij met zijn spillebeentjes in die gro te schoenen. Wij konden dan ook het lachen niet laten. „Dou liekst wel op klein- dümke met syn zeuvenmijls leases" werd er geroepen „Daar kanst wel met üt de futen komme Wij hadden allemaal de grootste pret, maar Hooger beets Sr. trok een bedenkelijk gezicht en scheen in twijfel, of hij hem zou laten meespe len. „Maar jonge" hoorden wij hem zeggen: „daar krijst gro te ongelukken met. Die din gen binne dy ommes feuls te groot; daar kanst dien bienen wel in breke. En aensens gane se an fladden, want daar kan- ne sukke skünen niet teugen. En se komme fansels oek on der de modder te sitten. En wat sal dien moeke daar aen sens wel fan segge?" Maar de knaap wuifde al die bezwaren af. „Niks hoor: se passé mij krek en stukken gane se oek niet, want se binne nog soa goed as nij. Ons moeke het se nog maar 'n paar keer an had. En ik maak se fansels aenst weer skoan." Na deze uiteenzetting, kreeg hij toestemming om zijn plaats in te nemen. Ein het dient gezegd, dat hij beter speelde dan ooit. Ongelukken deden zich ook niet voor. Slechts een enkele keer ver loor hij een exemplaar zon der dat dat verder ernstige gevolgen had. Maar na afloop zag zijn schoeisel er deplorabel uit. Stuk waren ze niet geraakt, maar de vorm had wel gele den. De neuzen stonden zicht baar omhoog en bovendien waren ze amper te herken nen. Zo zaten zij onder de klei. Maar dat laatste maak te op hem niet de minste in druk. Resoluut stapte hij naar de spoorsloot (welke langs het terrein liep), trok daar een grote „polle" gras uit de walkant en begon opgewekt op zijn moeders eigendom om te rossen. Tot het er tenslotte uitzag als een paar verzopen katten. Met belangstelling sloegen wij hem gade en met grote voldoening bekeek hij het resultaat. „Zie zo" hoorden wij hem zeggen, terwijl hij die natte en onooglijke dingen weer in die oude krant frommelde: die binne morgen wel weer droog. Waarna hij tevreden naar huis stapte, na een mid dag vol voetbalgenot! Wat er zich die zondagmor gen precies in de familiekring heeft afgespeeld, zijn wij nooit aan de weet gekomen. Maar er zal toch wel wat hebben gezwaaid, want in geen weken liet hij zich weer zien. Tot hij tenslotte weer verscheen; maar nu in het be zit van een paar oude schoe nen, waar niet veel meer aan viel te bederven. „Wat sei dien moeke wel", werd hem van alle kanten, belangstellend gevraagd. „Hest seker wel een flink pak op dien donder had?" Maar hij volstond met: „daar hew- we jimme gien bliksem met te maken." En gaf verder geen uitleg. Maar er was toch weinig fan tasie voor nodig, om ons het gezicht van zijn moeder voor te stellen, toen zij helemaal gekleed, tenslotte haar „leas kes" te voorschijn haalde voor de kerkgang. En mocht zij nog tijdig de beschikking over een ander paar hebben gekre gen, dan valt het zeer te be twijfelen, of zij wel met veel aandacht naar de preek zal hebben geluisterd Wordt vervolgd.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1965 | | pagina 11