Herinneringen aan
oud-Leeuwarden
Hè je d
Hier lachten oma en opa om
'T KLEINE KRANTSJE
23
De
commissaris
vertelt
verder
Evenals in de voorgaande nummers van 't Kleine Krantsje haalt de in onze stad ge
boren oud Commissaris van Politie te Amsterdan, H. Voordewind, weer herinneringen op
aan het Leeuwarden van zijn jeugd. De heer Voordewind schreef de vorige maal over de
kostelijke streek van een van zijn makkers, die heimelijk de zondagse laarsjes van zijn
moeder gebruikte om er mee te voetballen in het clubje La Vitesse. Nadat de euveldaad
aan het licht gekomen was liet deze handige vriend de vraag van z'n teamgenoten: „Hest
seker wel een flink pak op dien donder had?" wijselijk onbeantwoord. De Commissaris
vertelt nu verder over deze kleine voetbalclub en z'n ups en downs op het groene gras.
Langzamerhand kwamen er
meer verbeteringen. Hooger-
beets Sr. werd voortaan met
kèpten" aangesproken en de
gummibal door een „echte"
vervangen. Het was een oud
beestje; van buiten en van
binnen verscheidene keren op
gelapt en ze gaf dan ook
meermalen tijdens het spel de
geest. Het kwam zelfs wel
voor, dat als er een „harde
pil" op het doel werd afge
vuurd, de „kieper" het ding
als een lege zak opving.
Verder werd er een clubcos-
tuum vastgesteld en een naam
La Vitesse werd ons clubje
gedoopt. En toen de Friesche
Voetbalbond opgericht werd,
traden wij met een behoorlijk
uitgerust en geoefend elftal
toe.
De wedstrijden werden aan
vankelijk steeds aan de over
kant van het kanaal, op het
terrein voor de Ambachts
school gespeeld. En over dat
kanaal-voetbal" werd in 't
Kleine Krantsje reeds het een
en ander verteld.
In den beginne sloegen wij
geen slecht figuur, maar we
kwamen wel tot de ontdek
king, dat daar in die andere
clubs ook spelers zaten, die
niet mis waren (en die later
dan ook zeer gewaardeerde
krachten bij Frisia werden).
Ik herinner mij nog vele na
men, maar ongetwijfeld zijn
er van hen ook reeds ver
scheidene overleden.
Maar één van hen, die nog in
de beste welstand verkeert,
wil ik hier nog even noemen.
Dat is dan Jan de Vries, die
met zijn robuste en kalme fi
guur een uitstekende voetbal
ler was en als achterspeler
uiterst moeilijk was te pas
seren.
Daar op dat terrein voor de
Ambachtsschool, hebben wij
menig triomf gevierd, maar
'k wel nederlagen geslikt,
aar op een gegeven ogen
lik raakten we onze onvol-
rezen „kèpten" kwijt. Hij
ad een lief meisje ontmoet
n al gauw volgde een verlo
ving, En van dat moment af,
waren wij de steun van Hoo-
gerbeets Sr. kwijt. Broer
Willem bleef ons gelukkig
trouw, maar toch ging het
langzaam maar zeker, bergaf
waarts. Tot tenslotte de resul
taten in de wedstrijden en
het verloop onder de leden zo
werden, dat tot opheffing
moest worden besloten. Maar
nog altijd denk ik met ge
noegen aan die jaren en aan
onze „kèpten". Hij is echter
reeds overleden, deze sympa
thieke jeugdvriend.
Dit waren dus enkele van
mijn jeugdherinneringen aan
de voetbalsport en ik heb ze
opgehaald met de bedoeling,
om de jongere generatie te
laten weten, dat het in die
jaren voor de arbeidersjeugd
allesbehalve gemakkelijk was
zich te vermaken en dat zij
bij de pogingen daartoe ge
heel op eigen kracht was aan- t
gewezen. Van overheidswege
werd totaal niets voor hen
gedaan en ook op het terrein
van andere sporten (de
zwemsport bijv.) bleef het ge
meentebestuur ontstellend in
gebreke. Hoe en onder welke
omstandigheden wij destijds
zwemmen moesten leren,
hoop ik t.z.t. nog eens te ver
tellen.
En als ik nu, op weg naar de
jachthaven, waar mijn boeier
ligplaats heeft, die prachtige
sportvelden, met kleedlokalen
en verdere geriefelijkheden
passeer, dan denk ik dikwijls
aan de jaren, waarin wij ons
met voetballen vermaakten.
Ik doe dat evenwel zonder de
minste jalouzie, want ik be
twijfel het, of de daar spelen
de jeugd intenser geniet, dan
wij destijds.
kalen, douches, kantine en
verdere gerieflijkheden. Ter
wijl wij per auto werden ge
bracht en gehaald. Menig
sterke tegenstander hebben
wij daar verslagen. In de ja
ren 14-18, werden wij zelfs
kampioen in de stelling Am
sterdam, in welke competitie
wij waren ingedeeld en waar
in zeer sterke militaire clubs
speelden.
Maar als wij na een zwaar
bevochten zege, het veld ver
lieten, had ik toch nooit dat
gevoel van voldoening, dat ik
in mijn jonge jaren had, toen
ik de kleuren van La Vitesse
droeg.
STERKE TEAMS
Ik spreek hier uit eigen er
varing. Want toen ik Amster
dammer was geworden, heb
ik nog vele jaren met de man
schappen van het Amster
damse Politie-elftal gespeeld
tegen soms zeer sterke teams.
Maar ook wij mochten er zijn
want er waren onder ons vaak
eerste klas spelers, afkomstig
uit eerste klas clubs. We had
den toen tot onze beschik
king, dat eerste (later afge
broken) stadion, met kleedlo-
Staclgenoot J. G., wonend in
het Huizumer Nvjlan, interes
seert zich bijzonder voor wat
met een mooi woord nomen
clatuur wordt genoemd, de
methode van benaming van
planten en dieren. Onlangs
schreef hij een Hollandse uit
gever een brief met het
vriendelijke verzoek hem een
boek over nomenclatuur te
leveren, dat hier in Leeuwar
den niet meer te verkrijgen
was. Na enkele dagen kwam
er een briefje terug met de
mededeling, dat het boek
was uitverkocht en niet meer
geleverd kon worden. De heer
G., die koste wat het koste
over deze literatuur wilde
beschikken, leende toen een
exemplaar van het werk uit
een bibliotheek en begon het
boek van a tot z over te pen
nen. Het werd, vooral door
de Latijnse namen, een on
voorstelbaar monnikenwerk,
maar na vier maanden zwoe
gen en opofferen van alle
vrije tijd kwamen eindelijk
de laatste pagina's in zicht.
Toen kwam er een onver
wacht pakje van die uitgeve
rij. Er was tóch nog een
exemplaar te voorschijn ge
komen. „In de hoop u hier
mee een dienst te bewijzen
enzovoort enzovoort".
De predikant. „En natuurlijk bidt gij om vrede, broeder
Goudman?" Zijn rijkste parochiaan. „Welnee! Mijn dochter
is verloofd met een graaf die aan 't front is. Volgens de
jongste berichten leefde hij nog".
Dc smerige trap.
Portierster: „Voeten vegen, als 't u blieft".
Bezoeker: „Strakjes, als ik van die smerige trap terug
kom".
Mevrouw (tot dienstbode). Sientje, is Wim al thuis?.
Sientje. Ja, mevrouw.
Mevrouw. Waar is-ie dan?
Sientje. Ik heb hem nog niet gezien, mevrouw.
Mevrouw. Hoe weet je dan, dat-ie thuis is?
Sientje. Omdat de kat onder de canapé gekropen is.
't Gaat onder één moeite door, zeide de jongen, en hij
kreeg van den baas een schop en van de vrouw een
draai om de ooren.
Dienstmeisje (tot knecht). Mevrouw heeft zooeven
„Frits" geroepen; heb je 't niet gehoord?
Ja, maar ik geloof dat zij mijnheer bedoelde. Zij zei het
„Frits" op zulk een bevelende toon.
Zóó moet ik er weer komen, zeide de apotheker, die
failliet gegaan was en voor 't eerst des avonds laat weer
voor één cent drop verkocht.
Uit de school,
Onderwijzer. Zeg eens, Piet, waarvoor dienen je ooren?
Leerling. Om te hooren.
Onderwijzer. Goed, en je oogen?
Leerling (snel). Om te slapen.
Kleine Ella. Jouw moeder zou mij niet kunnen beval
len, Jantje!
Jantje. Waarom toch? Moeder is immers zoo goed
voor mij Maar vader, die slaat me altijd!
Ella. Maar, 't is toch je moeders schuld, dat jij die
vader hebt.
Trotsche vader (van de schilderes). Wat zeg je van dat
doek van mijn dochter?
Bezoeker. Ik kan van 't doek niets zien. 't Zit geheel
onder die klodders verf.
A. 't Lijkt me, of ik uw gezicht al eens meer gezien heb.
B. Dat is zeer waarschijnlijk, want ik heb 't altijd bij me.
Op een concert.
Bezoeker (die geen plaats meer kan krijgen). Zeg Jan,
zijn er geen stoelen meer?
Kellner. Stoelen genoeg, meneer, maar er zitten alle
maal menschen op.
Dat helpt.
Heer. Zijn de wonden van dien man doodelijk?
Dokter. Twee van de wonden zijn doodelijk, de derde
zal wel genezen.
De vuurproef.
Mevrouw Kareisen. Heb je daar een brief, man?
Mijnheer Kareisen. Ja, over onze Anna. Het lijkt my
een goede partij. Hij schrijft: „Als gij uwe toestemming
geeft, zal er geen opoffering zoo groot zijn, die ik me niet
getroosten zal om haar gelukkig te maken.
De vuurproef Kareisen.
Natuurlijk, de vuurproef vrouw. En mijnheer Kareisen
schreef:
Het zal ons zeer aangenaam zijn, na kennismaking met
ingesloten bescheiden uw bezoek af te wachten.
De ingesloten bescheiden waren de modiste-, hoeden- en
mantelrekeningen van Anna gedurende de laatste drie ja
ren.
O,zoo!
Moeder (thuiskomend en haar kinderen krimpend van pijn
ziende, tot de meid). Maar, Guusje, wat scheelt de
kinderen?
Ja, dat weet ik niet. Een uur geleden hebben ze nog heel
vergenoegd pruimen gegeten en bier gedronken.