Ids met de beerd werd Ids zonder beerd
CITAX
Sa is it
en net oars
Er leit een vreemde kerel in mien bed!
9
'T KLEINE KRANTSJE
Uit het
geheugen
As je so met
oudsje prate...
Hy het in fin mear as in heais.
Hij heeft een vin meer dan een
baars (Kan een potje breken).
Hy hat syn hannen de salich-
heid tasein.
Hij heeft zijn banden de zalig
heid beloofd (Wil liefst niet
meer werken).
De ekstei fljucht sa fier net of
de stuit moat lykwol folgje.
De ekster vliegt zo ver niet of
zijn staart moet hem volgen.
(Niemand kan zijn lasten en
plichten ontkomen).
Dy 't gjin wuik hat, jowt de
duvel wuik.
Wie geen werk heeft, geeft de
duivel werk.
Dêi fait him wohis in knoop
fan 'e jas.
Er valt hem wel eens een knoop
van de jas. (Hij vloekt nogal
eens).
As in minske fiiftich jiei is,
moat ei syn eigen doktei, syn
eigen dominy en syn eigen ab-
bekaet wêze kinne.
Wanneer iemand vijftig jaar is,
moet hij zijn eigen dokter, zijn
eigen dominee en zijn eigen ad
vocaat kunnen zijn.
Dy't op 'e wyn en de fioulju
tiidget, is 't boekje bjüstei
Hij, die op wind en vrouwen
afgaat, is zijn boekje te buiten
Hy sjucht mei it iene each yn
'e Kündei en mei it oaie yn 'e
Willemstèd.
Hij ziet met zijn ene oog naar
Kuinre en met het ander naar
Willemstad (d.w.z. hij loenst).
Dy't gjin büter op 't biea bane
mei, moat it droech ite
Wie geen boter op het brood
kan hebben, moet het droog
eten
Hwat meai men yn 'e smoar-
gens omriert, hwat meai it
stjonkt
Hoe meer men in de drek roert,
hoe meer zé stinkt.
Vele herinneringen verbleken of
gaan verloren in 't wijkend ver
af, maar stadsbeelden van vroe
ger komen steeds duidelijk voor
mij. Zo zie ik nog het groepje
mannen, bewoners van Boter
hoek, Torenstraat en omgeving,
dat dagelijks postvatte op de
„Piep" Nieuwestad-Schavernek,
zo'n vijftig jaar terug.
Daar hadden ze hun Sociëteit,
zoals de Leeuwarder notabelen
die hadden onder de luifel van
de „Heren Sociëteit" tegenover
de Lange Pijp - nu Morrema's
Sportpalace. Bespraken laatstge
noemde stadgenoten de lande
lijke gebeurtenissen, hun een
voudiger plaatsgenoten gingen
meer in op stadsbelevenissen,
vaak doorspekt met humor.
Leunende tegen de brugleuning,
een pruim B.Z.K. die ze van
links naar rechts schoven en
waarvan het bruine overtollige
speeksel vakkundig in de gracht
werd gedeponeerd, achter de
kiezen, werden dan praatjes ge
houden en vaak tal van grappen
uitgehaald.
Hoewel ik die mannen maar
terloops heb gekend, dank ik
vele verhalen aan mijn te jong
gestorven vriend Fazzi - hij is
nog geen tachtig geworden -
Fazzi, zijn ouders woonden aan
het Klein Schavernek, dadelijk
bij de verzamelplaats op de
brug en hadden een winkel in
Italiaanse beelden en vogels.
Geestig kon vriend Fazzi ver
schillende typen de revue laten
passeren. Zo had je daar Krom
me Willem, een ouwe Oostgan-
ger. Hij had een paar jaar onder
„Van Heutsz" gediend. Eerder
dan hij misschien gewenst had,
was hij gepensionneerd, omdat
een Atjeher hem met zijn kle-
wan een rake jaap op zijn
schouder had gegeven: met een
blikje voor „Trouwe Dienst",
was hij naar huis gestuurd.
Zijn patrouille, zo mocht hij
graag vertellen, was genoodzaakt
geweest tot een „sauve-qui-peut.
Tot de laatste man had hij
stand gehouden en getracht met
de kolf van zijn geweer, de ra
zend snelle inboorling de her
sens in te slaan, maar hij sloeg
mis. Stem van een van de toe
hoorders bij dit verhaal: „De
wast een soldaat van niks, dan
hast harder weglopen mutten.
Een goeie soldaat must dat ten
minste wete".
Op het Klein Schavernek - hoe
kon het anders - was ook een
kroegje waar Romkema, Ram
berg genoemd, voor vier cent
een beste borrel schonk. Vaste
klanten waren natuurlijk de
brugbezoekers. Hieronder was
ook een zekere Pieter, wegens
zijn gestalte „De Kleine" ge-
«MMMWHHMMMHtMVHM
noemd. Deze hield bij Ramberg
flink de vliegen van de fles,
maar z'n portemonnee liet dit
meestal niet toe. De afrekening
zag de kroegbaas wat duister in.
Maar „de Kleine" deed nogal
veel in konijnen, die hij pan
klaar afleverde. Besloten werd
de schuld te vereffenen door het
leveren van een konijn, klaar
voor de pan. Goedkeurend en
hoogst voldaan nam Ramberg
het konijn in ontvangst, maar
de volgende dag merkte hij tot
z'n ontsteltenis, dat z'n oude
kat verdwenen was.
Een zekere Sjouke was ook altijd
aanwezig op „de Brug". Aan
hard werken had deze een
broertje dood. Hij verkocht wat
oranje-speldjes op Koninginne
dag, lijsten voor harddraverijen
en verder was hij wel pakjes
drager, standplaats het spoor
station. In deze laatste func
tie toonde hij zich een meester.
Zag hij iemand uit het station
komen, belast met een koffer -
deze had Sjouke liefst niet te
zwaar - dan bood hij zijn dien
sten aan. Zijn slachtoffer was
dan genoodzaakt, zo het een
vreemdeling was, hele einden
met hem om te lopen om de
indruk te wekken, dat hij zijn
geld zuur moest verdienen.
Moest b.v. de heer of dame in
„De Doelen" zijn, dan kon je
Sjouke best bij de kazerne aan
treffen. Hij liep dan een heel
eind om, om een betere fooi te
kunnen vangen.
Onder het praatgrage gezelschap
was ook één die zichzelf Rot
terdammer noemde. Hij was wat
geschonden aan het gelaat waar
door anderen hem „de Plakke
rige" noemden. Volgens zijn
zeggen was hij zeeman geweest,
maar ook als „koloniaal" in
Indië. Dit beroep „Oostganger"
buitte hij nogal eens uit. Wist
hij dat iemand uit Leeuwarden
voor „de Oost" had getekend,
dan zocht hij deze op. Vrijwil
ligers voor Indië kregen 300
gulden handgeld en waren dan
niet zuinig bij het geven van
„slukjes", waarvan „de Plakke
rige" bepaald niet vies was.
Uren kon hij dan rondscharre
len bij het huis waar zo'n aan
staande soldaat woonde. Had 'n
ontmoeting plaats dan begon
het gesprek met: „Nou dat is
oek toevallig, dat ik jou hier
tref, nou kan ik je mooi inlich
tingen geven over onze Oost".
In een nabijzijnd kroegje werd
dan onder tractaties van de ad-
spirant-Oostganger, het gesprek
voortgezet.
Ids met de baard was ook een
bekend type op de brug. Z'n
woeste baard was z'n trots. Nu
belette dikwijls zijn „slecht bij
kas zijn" dat hij zich zelf op een
borrel kon tracteren, maar eens
deed de „brug-vergadering" het
voorstel dat hij van een ieder
een slukje kreeg, wanneer hij
z'n baard afschoor. Eerst was hij
hiervoor moeilijk te vinden,
maar tenslotte won de jenever
het. In de namiddag ging „Ids",
flink aangeschoten terug naar
zijn huisje in de Torenstraat,
boven de stallen van de vracht
rijders om een dutje te doen.
Maar toen z'n vrouw thuis
kwam en die kaalgeschoren kop
in de bedstee zag, was Leiden
in last Onthutst vloog ze de
straat op en met haar angstkre
ten „der leit een vreemde kerel
in mien bed bracht ze de he-
Een foto van de vioegeie Adje Lammeitspijp op de hoek van de Nieuwestad en het Gioot Schaveinek. Hier was eens de „sociëteit" van
pmchtfiguien als Ids met de Beerd, Sjouke Koloniaal, de Rotteidammei en de Kleine.
Ie buurt in rep en roer. Tot
tenslotte een stoere buurman
naar boven ging en ontdekte,
dat die vreemde kerel niemand
anders was dan Ids* zelf, Ids
zonder beerd.
J. C. VAN DAM
WIE HELPT
'T KLEINE KRANTSJE
AAN OUDE KRANTEN
VAN VOOR 1960
VREDEMAN
DE VRIESSTRAAT 1
Telefoon 20302
As je so met oudsjes piate,
Hewwe se't stevast en subiet,
- Min of meei romantiserend -
Over die „goeie" ouwe tied.
Sou dat komme dat men vroeger
- Meestal zat men kiap bij kas -
Vaak nog met 'n heel klein
bitsje,
Dankbaar en tevreden was 1
Nim as voorbeeld, rekieaasje,
Voor de so gewone man.
Daar kwam in die „goeie" dagen
Sogesijt niet heel veul van.
Éénmaal 's jaais van skool
'n reiske
Naar Appelska of Tietjerk toe.
Of met Moeke 'n enkel keerke,
Naar de Kleine Bonte Koe.
Soms met Vader fut te varen,
Wat een feest'lijk onthaal.
Met 'n somtieds lekkend bootsje
Uut de vloot van Markus Aal.
En kon 't soms wat
extra's lije:
Voer men weg met groot vertoon
ln 't praamke vanne turfboer,
Met muziek, de grammefoon.
As we 't achteraf bekieke,
Zeg nou zelf, is 't waar of niet:
Wat was men toen met 'n bitsje,
Hoe is 't mogelijk
nog so blied I
S.I.V.I.
TELEFOON 2 3 4 3 4
STANDPLAATS STATION
Ook telefonisch te ontbieden
voor stads- en buitenritten