Ids met de beerd werd Ids zonder beerd CITAX Sa is it en net oars Er leit een vreemde kerel in mien bed! 9 'T KLEINE KRANTSJE Uit het geheugen As je so met oudsje prate... Hy het in fin mear as in heais. Hij heeft een vin meer dan een baars (Kan een potje breken). Hy hat syn hannen de salich- heid tasein. Hij heeft zijn banden de zalig heid beloofd (Wil liefst niet meer werken). De ekstei fljucht sa fier net of de stuit moat lykwol folgje. De ekster vliegt zo ver niet of zijn staart moet hem volgen. (Niemand kan zijn lasten en plichten ontkomen). Dy 't gjin wuik hat, jowt de duvel wuik. Wie geen werk heeft, geeft de duivel werk. Dêi fait him wohis in knoop fan 'e jas. Er valt hem wel eens een knoop van de jas. (Hij vloekt nogal eens). As in minske fiiftich jiei is, moat ei syn eigen doktei, syn eigen dominy en syn eigen ab- bekaet wêze kinne. Wanneer iemand vijftig jaar is, moet hij zijn eigen dokter, zijn eigen dominee en zijn eigen ad vocaat kunnen zijn. Dy't op 'e wyn en de fioulju tiidget, is 't boekje bjüstei Hij, die op wind en vrouwen afgaat, is zijn boekje te buiten Hy sjucht mei it iene each yn 'e Kündei en mei it oaie yn 'e Willemstèd. Hij ziet met zijn ene oog naar Kuinre en met het ander naar Willemstad (d.w.z. hij loenst). Dy't gjin büter op 't biea bane mei, moat it droech ite Wie geen boter op het brood kan hebben, moet het droog eten Hwat meai men yn 'e smoar- gens omriert, hwat meai it stjonkt Hoe meer men in de drek roert, hoe meer zé stinkt. Vele herinneringen verbleken of gaan verloren in 't wijkend ver af, maar stadsbeelden van vroe ger komen steeds duidelijk voor mij. Zo zie ik nog het groepje mannen, bewoners van Boter hoek, Torenstraat en omgeving, dat dagelijks postvatte op de „Piep" Nieuwestad-Schavernek, zo'n vijftig jaar terug. Daar hadden ze hun Sociëteit, zoals de Leeuwarder notabelen die hadden onder de luifel van de „Heren Sociëteit" tegenover de Lange Pijp - nu Morrema's Sportpalace. Bespraken laatstge noemde stadgenoten de lande lijke gebeurtenissen, hun een voudiger plaatsgenoten gingen meer in op stadsbelevenissen, vaak doorspekt met humor. Leunende tegen de brugleuning, een pruim B.Z.K. die ze van links naar rechts schoven en waarvan het bruine overtollige speeksel vakkundig in de gracht werd gedeponeerd, achter de kiezen, werden dan praatjes ge houden en vaak tal van grappen uitgehaald. Hoewel ik die mannen maar terloops heb gekend, dank ik vele verhalen aan mijn te jong gestorven vriend Fazzi - hij is nog geen tachtig geworden - Fazzi, zijn ouders woonden aan het Klein Schavernek, dadelijk bij de verzamelplaats op de brug en hadden een winkel in Italiaanse beelden en vogels. Geestig kon vriend Fazzi ver schillende typen de revue laten passeren. Zo had je daar Krom me Willem, een ouwe Oostgan- ger. Hij had een paar jaar onder „Van Heutsz" gediend. Eerder dan hij misschien gewenst had, was hij gepensionneerd, omdat een Atjeher hem met zijn kle- wan een rake jaap op zijn schouder had gegeven: met een blikje voor „Trouwe Dienst", was hij naar huis gestuurd. Zijn patrouille, zo mocht hij graag vertellen, was genoodzaakt geweest tot een „sauve-qui-peut. Tot de laatste man had hij stand gehouden en getracht met de kolf van zijn geweer, de ra zend snelle inboorling de her sens in te slaan, maar hij sloeg mis. Stem van een van de toe hoorders bij dit verhaal: „De wast een soldaat van niks, dan hast harder weglopen mutten. Een goeie soldaat must dat ten minste wete". Op het Klein Schavernek - hoe kon het anders - was ook een kroegje waar Romkema, Ram berg genoemd, voor vier cent een beste borrel schonk. Vaste klanten waren natuurlijk de brugbezoekers. Hieronder was ook een zekere Pieter, wegens zijn gestalte „De Kleine" ge- «MMMWHHMMMHtMVHM noemd. Deze hield bij Ramberg flink de vliegen van de fles, maar z'n portemonnee liet dit meestal niet toe. De afrekening zag de kroegbaas wat duister in. Maar „de Kleine" deed nogal veel in konijnen, die hij pan klaar afleverde. Besloten werd de schuld te vereffenen door het leveren van een konijn, klaar voor de pan. Goedkeurend en hoogst voldaan nam Ramberg het konijn in ontvangst, maar de volgende dag merkte hij tot z'n ontsteltenis, dat z'n oude kat verdwenen was. Een zekere Sjouke was ook altijd aanwezig op „de Brug". Aan hard werken had deze een broertje dood. Hij verkocht wat oranje-speldjes op Koninginne dag, lijsten voor harddraverijen en verder was hij wel pakjes drager, standplaats het spoor station. In deze laatste func tie toonde hij zich een meester. Zag hij iemand uit het station komen, belast met een koffer - deze had Sjouke liefst niet te zwaar - dan bood hij zijn dien sten aan. Zijn slachtoffer was dan genoodzaakt, zo het een vreemdeling was, hele einden met hem om te lopen om de indruk te wekken, dat hij zijn geld zuur moest verdienen. Moest b.v. de heer of dame in „De Doelen" zijn, dan kon je Sjouke best bij de kazerne aan treffen. Hij liep dan een heel eind om, om een betere fooi te kunnen vangen. Onder het praatgrage gezelschap was ook één die zichzelf Rot terdammer noemde. Hij was wat geschonden aan het gelaat waar door anderen hem „de Plakke rige" noemden. Volgens zijn zeggen was hij zeeman geweest, maar ook als „koloniaal" in Indië. Dit beroep „Oostganger" buitte hij nogal eens uit. Wist hij dat iemand uit Leeuwarden voor „de Oost" had getekend, dan zocht hij deze op. Vrijwil ligers voor Indië kregen 300 gulden handgeld en waren dan niet zuinig bij het geven van „slukjes", waarvan „de Plakke rige" bepaald niet vies was. Uren kon hij dan rondscharre len bij het huis waar zo'n aan staande soldaat woonde. Had 'n ontmoeting plaats dan begon het gesprek met: „Nou dat is oek toevallig, dat ik jou hier tref, nou kan ik je mooi inlich tingen geven over onze Oost". In een nabijzijnd kroegje werd dan onder tractaties van de ad- spirant-Oostganger, het gesprek voortgezet. Ids met de baard was ook een bekend type op de brug. Z'n woeste baard was z'n trots. Nu belette dikwijls zijn „slecht bij kas zijn" dat hij zich zelf op een borrel kon tracteren, maar eens deed de „brug-vergadering" het voorstel dat hij van een ieder een slukje kreeg, wanneer hij z'n baard afschoor. Eerst was hij hiervoor moeilijk te vinden, maar tenslotte won de jenever het. In de namiddag ging „Ids", flink aangeschoten terug naar zijn huisje in de Torenstraat, boven de stallen van de vracht rijders om een dutje te doen. Maar toen z'n vrouw thuis kwam en die kaalgeschoren kop in de bedstee zag, was Leiden in last Onthutst vloog ze de straat op en met haar angstkre ten „der leit een vreemde kerel in mien bed bracht ze de he- Een foto van de vioegeie Adje Lammeitspijp op de hoek van de Nieuwestad en het Gioot Schaveinek. Hier was eens de „sociëteit" van pmchtfiguien als Ids met de Beerd, Sjouke Koloniaal, de Rotteidammei en de Kleine. Ie buurt in rep en roer. Tot tenslotte een stoere buurman naar boven ging en ontdekte, dat die vreemde kerel niemand anders was dan Ids* zelf, Ids zonder beerd. J. C. VAN DAM WIE HELPT 'T KLEINE KRANTSJE AAN OUDE KRANTEN VAN VOOR 1960 VREDEMAN DE VRIESSTRAAT 1 Telefoon 20302 As je so met oudsjes piate, Hewwe se't stevast en subiet, - Min of meei romantiserend - Over die „goeie" ouwe tied. Sou dat komme dat men vroeger - Meestal zat men kiap bij kas - Vaak nog met 'n heel klein bitsje, Dankbaar en tevreden was 1 Nim as voorbeeld, rekieaasje, Voor de so gewone man. Daar kwam in die „goeie" dagen Sogesijt niet heel veul van. Éénmaal 's jaais van skool 'n reiske Naar Appelska of Tietjerk toe. Of met Moeke 'n enkel keerke, Naar de Kleine Bonte Koe. Soms met Vader fut te varen, Wat een feest'lijk onthaal. Met 'n somtieds lekkend bootsje Uut de vloot van Markus Aal. En kon 't soms wat extra's lije: Voer men weg met groot vertoon ln 't praamke vanne turfboer, Met muziek, de grammefoon. As we 't achteraf bekieke, Zeg nou zelf, is 't waar of niet: Wat was men toen met 'n bitsje, Hoe is 't mogelijk nog so blied I S.I.V.I. TELEFOON 2 3 4 3 4 STANDPLAATS STATION Ook telefonisch te ontbieden voor stads- en buitenritten

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1965 | | pagina 9